Wel heen naar Messina, maar niet terug
Zesendertig jaar hebben de Sicilianen erop moeten wachten, maar sinds kort kunnen ze van Palermo in een ruk doorrijden naar het Kanaal van Messina. Jammer dat dat niet opgaat voor de andere kant.
Aan de bouw van de autosnelweg tussen Palermo en Messina, in grootte respectievelijk de eerste en derde stad van Sicilië, werd in januari 1969 begonnen. Sindsdien kwam er jaarlijks gemiddeld zes kilometer asfalt bij. En zo kon het gebeuren dat eind december dan eindelijk het ruim 200 kilometer lange en 4,5 miljard euro kostende traject voltooid werd.
Een heus record, zelfs voor Italië, waar de oplevering van infrastructurele projecten wel vaker een half mensenleven duurt. Natuurlijk was premier Silvio Berlusconi er als de kippen bij om dit huzarenstukje persoonlijk en plechtig in gebruik te nemen. Breed lachend knipte hij een lint door, roemde in een toespraak Sicilië en „zijn mooie vrouwen” en oreerde dat het eiland nu eindelijk het knooppunt wordt van handel tussen Azië en Europa.
Daarna wenste de premier de eerste automobilist over het laatst klaargekomen stuk weg veel sterkte toe met de woorden: „rij voorzichtig.” Die aansporing was wat aan de overdreven kant, gezien het feit dat het nieuwe traject van Palermo naar Messina gedeeltelijk over nog maar een rijstrook beschikt. Aan de andere kant, van Messina naar Palermo, ontbreken zelfs nog veertien kilometer.
Maar dat mocht de pret niet drukken. Dat de weg er ligt, al is het maar over een rijstrook, is wat telt. Voor Berlusconi, die de geschiedenis wil ingaan als grote bouwer en megaprojecten als het Venetiaans deltaplan en de hangbrug over het Kanaal van Messina er door heeft gedrukt. Maar ook voor Sicilië zelf, dat door de slechte infrastructuur jaarlijks miljarden euro’s verliest. Er is berekend dat in de jaren negentig het bruto binnenlands product met 300 miljard euro zou hebben kunnen toenemen als het eiland over meer en betere auto- en spoorwegen zou beschikken.
Niet dat de overheid het straatarme Sicilië aan zijn infrastructurele lot heeft overgelaten. Decennialang zijn grote bouwprojecten gestart, die meer dan eens ofwel nooit afkwamen ofwel totaal nutteloos waren. Het doel was met name de 5 miljoen kiesgerechtigde Sicilianen te vriend te houden. Zo staat er een mooi waterleidingsbedrijf dat 38 maal duurder uitviel dan voorzien. Wel spijtig dat er geen waterleidingen zijn aangelegd, zodat de centrale nu geheel nutteloos staat weg te rotten.
Lange tijd was ook de A20, zoals de autostrada tussen Palermo en Messina heet, een voorbeeld van een zogeheten ’woestijnkathedraal’ ofwel een immens project zonder nut. Siciliaanse automobilisten konden er zelf ook wel om lachen. Het was toch van de zotte dat ze tientallen jaren lang er bij Cefalu van de autosnelweg af moesten om via haarspeldbochten en door schilderachtige dorpjes er veertig kilometer verderop weer op te komen. De weg mag dan wel met grote vertraging zijn aangelegd, met de opening ervan wilde niemand wachten.
Met Berlusconi’s komst naar Sicilië werd de autostrada al voor de derde keer in 2004 ingewijd. In juni was Gianfranco Micciché, een onderminister uit Palermo, erbij toen de sluitsteen van een van de twee laatste viaducten werd gelegd. In november kwam de minister van Transport langs om ter ere van het gereedkomen van voorlopig de laatste tunnel een champagnefles kapot te gooien tegen het beton. Over een jaar of wat, als de laatste kilometers asfalt definitief gewalst zijn, kan Berlusconi de autosnelweg voor de vierde keer in gebruik nemen. Als hij dan nog minister-president is.