Gevraagd: minister van Jeugdbeleid
In verkiezingstijd gebeurt het altijd: belangengroeperingen vragen de aandacht van politici en bepleiten meer geld of zelfs een minister voor hun probleemveld. Vroegen de ouderen maandag in Utrecht om een minister voor Integraal Ouderenbeleid, jeugdhulpverleners en -deskundigen claimden maandag een bewindspersoon voor Kind- en Gezinsbeleid.
Hoogleraar jeugd- en familierecht mr. J. E. Doek zou het wel weten als hij minister was. „Mijn eerste daad zou zijn de Wet op de jeugdzorg direct in de prullenbak te laten verdwijnen. Ik zou de financiën langs één lijn laten verlopen. Eén centrum voor jeugdzorg maken, één indicatieorgaan, één aanbieder toelaten. Het moet afgelopen zijn met de devotie van de huidige overheid voor allerlei particuliere jeugdhulpverleningsinstanties.”
Doek was de smaakmaker op een congres ter gelegenheid van de start van het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies, dat interdisciplinair onderzoek wil gaan doen naar kinderen, ouders en samenleving. Daarvoor zijn drie faculteiten van de Vrije Universiteit, die van pedagogiek, rechtsgeleerdheid en geneeskunde, samenwerking aangegaan.
Die samenwerking is bij de overheid nog ver te zoeken. Doek heeft daarom nog meer pijlen op zijn boog voor een integraal jeugdbeleid. „Ik zou de capaciteit van jeugdgevangenissen halveren. De ene helft van de jonge criminelen, de harde kern, zou ik onder toezicht stellen in gesloten opvang, de andere helft krijgt een maatschappelijk werker mee. Die kost de helft van detentie. Die jongen of dat meisje krijgt een vijf- of zevendaagse begeleider mee, zes of twaalf maanden lang, afnemend in intensiteit, die ook fungeert als wekker: „Je moet eruit. Je moet naar de baas. Want wekkers doen het meestal niet bij deze jongeren.” Omdat zijn drie minuten spreektijd om waren, grapte Doek: „Dit was nog maar het eerste jaar van de vier jaren kabinetsbeleid.”
Dat het jeugdbeleid op zijn zachtst gesteld bijstelling behoeft, maakte kinderrechter De Groot uit Rotterdam duidelijk. Instellingen die jongeren helpen die dreigen op het verkeerde pad terecht te komen, moeten volgens hem meer geld krijgen, hulpverleners een betere opleiding, de wachtlijsten voor jeugdzorginstellingen moeten korter. „Waarom wordt er in dit land zo vaak gepraat over het economisch klimaat, maar nooit over het maatschappelijk klimaat?”
Op de vraag waarom hij deze problemen niet eerder naar voren had gebracht, wees De Groot erop dat hij al jaren geleden „op basis van rapporten die ook al vijf jaar oud waren de toenmalige staatssecretaris had gewaarschuwd dat er tekorten in de jeugdzorg zouden ontstaan. En zo lang de overheid geen uitvoering geeft aan noodzakelijk beleid, spreek ik ze aan.”
Daar konden de twee aanwezige politici, VVD-kamerlid Meijer en aspirant-kamerlid Strik van GroenLinks, het mee doen. Maar ook die hebben er wel ideeën over hoe ze het ministerschap van Jeugdzaken zouden opzetten. Meijer zou geen vrienden willen maken door de jeugdhulpverleningsinstellingen te dwingen tot samenwerking. Ze zou natuurlijk een fors groter budget claimen en eindelijk een kinderombudsman installeren.
Strik zou niet zonder meer het ministerschap aanvaarden. Dat zou afhankelijk zijn van… inderdaad, een hoger budget. „Ik zou dit ministerschap niet een schaamlapje van de regering willen laten zijn, zoals Van Boxtel dat in deze periode was, zonder geld en zonder bevoegdheden. Als minister zou ik breed opvoedingscursussen aanbieden, het aantal pupillen per voogd verlagen tot vijftien, de consultatiebureaus pedagogische tips laten geven en het welzijnsbeleid richten op de rechten van het kind.”
Die rechten werden sterk benadrukt door Doek, die de discussie over de pedagogische tik in de Kamer becommentarieerde. „Dat was een treurig dieptepunt in de Nederlandse beleidsgeschiedenis. Het voorbeeld van een tik op geluierde billen speelt sterk in op sentimenten van volwassenen en is van misleidende aard.” Het goedkeuren van de pedagogische tik wordt volgens Doek door ouders aangegrepen om het onbarmhartig slaan van kinderen, kindermishandeling, goed te praten.
Niet alleen praktisch, maar ook juridisch gezien is het slecht gesteld met de rechten van het kind in Nederland, aldus Doek. De Nederlandse rechtspraak gebruikt het ouderlijk tuchtrecht in zaken van kindermishandeling. „Maar welke zaken binnen het ouderlijk tuchtrecht vallen, is onduidelijk.”
Volgens conservatieve schattingen worden jaarlijks in Nederland 50.000 kinderen slachtoffer van enige vorm van mishandeling in het gezin. De bureaus vertrouwensartsen en de meldingpunten voor kindermishandelingen hebben jaarlijks 20.000 contacten over mogelijke kindermishandeling en adviesvragen. Doek hekelde het feit dat er nog geen wettelijke verplichting voor jeugdhulpverleners is om (vermoedens van) kindermishandeling te melden.
Ontwikkelingspsycholoog prof. dr. J. Koot gaf de dames politici mee dat de nadruk in het overheidsbeleid wel erg onevenredig ligt bij de repressieve aanpak van jeugdige criminelen (jaarlijkse uitgaven: 122 miljoen euro), terwijl aan het voorkomen daarvan slechts een fractie wordt uitgegeven (28 miljoen euro). Dit terwijl het voorkomen van problemen volgens Koot veel effectiever is.