OR vreest voor bevoegdheden
Leden van ondernemingsraden (OR) vrezen dat zij door veranderingen in de wet de komende jaren hun bevoegdheden keer op keer zullen moeten bevechten. Van de mogelijkheid om straks per bedrijf de zeggenschap naar beneden bij te stellen, zal vooral de zwakkere OR de dupe worden.
Die angst werd donderdag meerdere malen geuit tijdens het jaarcongres voor de OR-leden van het scholingsinstituut van de FNV in Ede. In congrescentrum ”De Reehorst” waren honderden OR-leden bijeengekomen voor een toelichting op de Wet medezeggenschap werknemers (WMW). Dat is de opvolger van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) die, als het aan de minister ligt, per 1 januari 2006 wordt vervangen door de WMW.
De opvolger van de WOR geeft de OR de vrijheid om zelf de structuur van de medezeggenschap te bepalen. In overleg met de bestuurder kan in sommige gevallen worden afgezien van het advies- of instemmingsrecht. Daarnaast is er vooral sprake van minder regels voor de overlegvergadering en het instellen van commissies.
„Het gaat ons om maatwerk”, zo beklemtoonde minister De Geus via een videoscherm. Hij was op het laatste moment verhinderd om persoonlijk tekst en uitleg te komen geven. De bewindsman zei te hebben gekozen voor een geheel nieuwe wet, omdat de oude WOR erg ingewikkeld is geworden. Sinds de instelling ervan, in 1950, is de wet veelvuldig aangepast. Hij noemde de huiver dat bestuurders vaak zullen proberen de bevoegdheden van de OR te verminderen, „koudwatervrees. Beide partijen moeten het eens zijn, anders blijven de OR-rechten onveranderd.” Vice-voorzitter P. Gortzak van de FNV Vakcentrale dacht daar anders over. „Er is geen reden om de medezeggenschap te verslechteren”, aldus Gortzak, die de aanpassing schaarde in wat hij kenschetste als een afbraakrijtje. Daarin passen volgens hem onder meer de wijzigingen van de Arbeidstijden- en de Arbo-wetgeving. Een ander punten van kritiek richtte zich op het ontbreken van duidelijke regels voor de faciliteiten van OR-leden, die het steeds drukker krijgen door overheidsmaatregelen.
Het voorstel, dat uitgaat van één landelijke verkiezingsweek voor nieuwe OR-leden, is door de SER-leden met gemengde gevoelens ontvangen. Er is een verdeeld advies uitgebracht. Daarvan is door de minister al weer op meerdere onderdelen afgeweken. „Een slordig wetsontwerp, waarin is vergeten het overheidspersoneel een eigen plek te geven”, aldus Gortzak.
Uit een enquête in de zaal bleek dat 70 procent van de aanwezigen zijn vrees deelde dat de invloed van de OT zal afnemen. Eenzelfde aantal OR-leden achtte harde wettelijke bepalingen een voorwaarde voor een goede relatie met de bestuurder.
J. W. van den Braak, directeur sociale zaken van werkgeversorganisatie VNO-NCW, was positiever. „Er spreekt een groot wantrouwen uit de reacties. Een beetje ruimte voor maatwerk en deregulering hoort bij deze tijd.” Hij noemde het „gepast” dat een reeks wijzigingen in de oude wet „nu niet opnieuw wordt gevolgd door een golf van nieuwe bevoegdheden.”
Van den Braak had wel grote moeite met de verplichting om de OR te informeren over de beloningsverhoudingen tussen bestuur en toezichthouders. „Bij beursgenoteerde bedrijven dien je daarmee een publiek belang, maar waar haalt de wetgever het recht vandaan om individuele personen te dwingen dat vertellen?” Ook in de Tweede Kamer ligt dat punt gevoelig bij onder meer de VVD.
Hoogleraar aan de Universiteit van Leiden L. Sprengers dacht dat het wel mee zal vallen met de impact van de nieuwe wet. „Wel moeten ondernemingsraden alert zijn bij het maken van afspraken. Waarom moet de oude wet eigenlijk het veld ruimen”, zo vroeg hij zich af.