Kleedjesmarkt, dat is geen kinderspel
Na Koningsdag de kleedjesmarkt ter sprake brengen, lijkt mosterd na de maaltijd. Maar het laat me niet los: kinderen die uren achter een kleedje zitten…
Toegegeven, elk jaar ga ook ik er even langs want „dat ene boekje voor dit prijsje”. Je weet maar nooit. Maar na tien stappen slaat de twijfel toe. En weet ik het nog net binnen te houden: „Kom op luitjes, zit niet te koukleumen, ga iets doen! Koekhappen of zaklopen: kom in beweging!” Iets vieren door uren op je bips te zitten? Mij lijkt dat onmogelijk.
Er is nog een reden waarom ik de kleedjesmarkt niet snel vergeet. Het herinnert me aan kleedjesmarkten die het hele jaar door worden gehouden. Waarachter geen kinderen, maar volwassenen zich hebben genesteld. In arme landen kom je ze tegen: vrouwen vooral, die achter hun kleedje je verwachtingsvol aankijken zodra je even halt houdt bij de tien, twintig appels die ze hebben uitgestald. En als het dan niet de appels zijn die meneer belieft, dan misschien iets uit het hoopje uien ernaast. „Kijken, kijken, nooit kopen” fluisterde een kraamhouder op Java (Indonesië) me toe toen hij hoorde dat ik uit „Belanda” (Nederland) kwam. Aan het verwijtende toontje was te horen dat hij het méénde: wat hij hier wel of niet verdiende was geen extraatje, maar dagelijks inkomen.
Kleedjesmarkten. Ze hebben in Afrika, Azië, Zuid-Amerika allesbehalve iets feestelijks. Daar zijn het zaken van grote ernst. Van zorg ook, want veel leveren ze niet op. „Hoe valt híérvan te leven?”, is het eerste wat je roept als zo’n armetierige uitstalling opduikt. En let wel: vanaf tientallen, honderden kleedjes naast elkaar. Stalletjes die uit hun voegen barsten door de vele spullen die er zijn opgestapeld roepen dezelfde vraag op. Kramen vol slippers, flacons badschuim, kammetjes, zeepjes, allemaal van hetzelfde merk en formaat. Hoe word je daar rijk van?
In hun boek ”Poor Economics, rethinking poverty & the ways to end it” schrijven Abhijit Banerjee en Esther Duflo over zulke markten en over de mensen die ervan moeten leven. Hun verhaal is niet hoopgevend en zelfs cynisch. Ietwat smalend citeren ze ontwikkelingswerkers die hoog opgeven van de „ondernemerszin van de armen”. Banerjee en Duflo bepleiten nuchterheid. „Het is waar, er zijn veel ondernemers in arme landen.” Maar het merendeel komt volgens de twee nooit uit boven het niveau van kleedjesmarkt en blijven in overlevingsstand. Hoe dat komt? De leningen die ze krijgen zijn te klein om mee te investeren en om echt verschil te maken. Het geld wordt hen niet gegund, maar wat ook speelt is dat velen simpelweg geen talent, ondernemerszin of ambitie hebben. „Er zijn misschien een miljard blote voeten-ondernemers”, aldus Banerjee en Duflo, „maar de meesten hebben geen andere keus. Ze creëren zelf maar wat werk door een winkeltje te beginnen, en zo het hoofd boven water te houden.”
Kleedjesmarkten, wereldwijd is dat geen kinderspel. Maar zelfs in ons rijke landje is het dat niet, merkte ik op Koningsdag. Want toen ik met een meisje onderhandelde over de prijs van een boekje –dat gebeurde met een ferme knipoog en een brede glimlach– siste een moeder me toe dat „mijn bod toch echt omhoog moest”. Even dacht ik in Afrika te zijn…