Protesten en rouw in Bangladesh tien jaar na tragedie Rana Plaza
In Bangladesh is maandag geprotesteerd en gerouwd, precies tien jaar na de Rana Plaza-ramp waarbij meer dan 1130 mensen omkwamen toen een kledingfabriek instortte. Honderden arbeiders riepen leuzen voor gerechtigheid en overlevenden huilden bij de ruïnes van de fabriek. Overlevenden legden kransen bij een gedenkteken op de plaats van het voormalige Rana Plaza-complex waar kleding werd gemaakt voor merken als Mango en Primark.
„Er zijn tien jaar verstreken, maar wat is er met de moordenaars gebeurd?”, riepen arbeiders op weg naar het monument in de industriestad Savar buiten de hoofdstad Dhaka. Een 32-jarige overlevende noemde het een schandaal dat de eigenaren van de fabriek niet zijn gestraft. Anderen eisten fatsoenlijke compensatie en levenslange medische behandeling omdat ze niet meer kunnen werken.
Na de ramp werden de lonen van de vier miljoen arbeiders in de textielindustrie, voornamelijk vrouwen, verdrievoudigd. Eigenaren van kledingfabrieken in Bangladesh zeggen dat ze 2 miljard dollar hebben geïnvesteerd om hun fabrieken veilig te maken. Een groot deel van de ongeveer 4500 kledingfabrieken in Bangladesh valt echter niet onder een akkoord dat bijna tweehonderd internationale kledingmerken tien jaar ondertekenden om de veiligheid te verbeteren.
De vakbonden in het op een na grootste kledingexportland ter wereld erkennen dat er verbeteringen zijn doorgevoerd op het gebied van (brand)veiligheid, maar vinden dat de gerechtelijke procedures veel te traag verlopen. In totaal zijn 38 mensen aangeklaagd voor moord. Het proces tegen Rana Plaza-eigenaar Sohel Ranawerd werd vorig jaar hervat, maar een vonnis kan nog jaren op zich laten wachten. Volgens een aanklager is minder dan 10 procent van de getuigen verhoord.