Statenvertalers waren vrouwvriendelijk
Er is kritiek op de Nieuwe Bijbelvertaling omdat die over broeders en zusters spreekt, maar ook de statenvertalers vertaalden vrouwvriendelijk, stelt Aad van Kranenburg
. Met belangstelling volg ik de discussie rond de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). Een van de punten waarop de vertalers worden aangevallen is het aanvullen van het Griekse ”adelfoi” (broeders) tot broeders en zusters. Het mogelijke duidelijk zijn: die zusters staan er echt niet bij.
Echter, bij bestudering van de Griekse tekst van Romeinen 8 vond ik dat de Statenvertalers uit de 17e eeuw zich schuldig maken aan hetzelfde vergrijp. Zij geven vrouwen een plaats terwijl de tekst er geen aanleiding toe geeft.
Ik gebruikte de 26e editie van Nestle-Aland van het Griekse Nieuwe Testament. Bij de relevante woorden zijn er geen andere lezingen. Ik ga er dus van uit dat de Griekse tekst die de Statenvertalers onder ogen hadden dezelfde Griekse woorden heeft.
Romeinen 8:12-23 luidt in de Statenvertaling als volgt:
Zo dan, broeders (adelfoi), wij zijn schuldenaars niet aan het vlees, om naar het vlees te leven.
Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven.
Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen (Grieks: huioi = zonen) Gods.
Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen (Grieks: huiothesias = aanneming tot zoon), door Welken wij roepen: Abba, Vader!
Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen (Grieks: tekna = kinderen) Gods zijn.
En indien wij kinderen (Grieks: tekna = kinderen) zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.
Want ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.
Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen (Grieks: huioi = zonen) Gods.
Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft;
Op hoop, dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen (Grieks: tekna = kinderen) Gods.
Want wij weten, dat het ganse schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe.
En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen (Grieks: huiothesias = aanneming tot zoon), namelijk de verlossing onzes lichaams.
Recht
De verzen 14 en 19 spreken duidelijk over zonen. De Statenvertalers vertaalden kinderen. Dit waarschijnlijk door de omliggende context. De verzen 16, 17 en 21 hebben in het Grieks ”tekna”, dat kinderen betekent.
Een gewettigde vraag lijkt te zijn: Waar haalden de vertalers het recht vandaan om de zonen in hun vertaling tot kinderen te maken? Een aanhanger van de NBV zou kunnen zeggen: Wij maken van „broeders” broeders en zusters, maar jullie maken van „zonen” zonen en dochters, namelijk kinderen. We doen alleen Dordt na, wie verwijt ons wat?
Aanneming tot kinderen. Deze drie woorden in het Nederlands zijn een vertaling van het Griekse ”huiothesia” dat ”aanneming tot zoon” betekent. Er zijn vertalingen die inderdaad daarvoor kiezen: aanneming tot zoon. Zo niet de Statenvertalers. Zij betrekken de vrouwen er helemaal bij: aanneming tot kinderen.
De kanttekeningen stellen ons teleur wat Romeinen 8 betreft. Er is geen verantwoording voor de keuze die ze gemaakt hebben. Anders is dat in Galaten 3:26. „Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus.” De Kanttekening luidt daar bij kinderen Gods: „Grieks zonen; namelijk volwassenen, die niet meer staan onder den tuchtmeester. Want hoewel de gelovigen van het Ouden Testaments onder de wet ook Gods kinderen geweest zijn, zo is het nochtans dat zij als kleine kinderen onder den tuchtmeester gehouden worden, en daarom van dienstknechten niet verschilden; Galaten 4:1.”
We kunnen vaststellen dat de Statenvertalers weinig problemen lijken te hebben gehad om uitspraken in de Schrift die op leden van het mannelijk geslacht slaan ook te betrekken op het vrouwelijk geslacht. Stel dat de Nederlandse taal het woord ”brusters” rijk was als aanduiding voor broeders en zusters, had Bogerman daar dan zijn fiat aan gegeven?
De auteur is docent godsdienst en klassieke talen aan de Pieter Zandtscholengemeenschap in Kampen.