Stille tsunami
De beelden van de gevolgen van de vloedgolf in Zuidoost-Azië zijn in de loop van vorige week geruisloos van de voorpagina’s van de kranten verdwenen. Wekenlang domineerde de ramp het nieuws en de commentaren, maar inmiddels is de Tweede Kamer terug van reces, dienen zich verkiezingen in Irak aan en, niet te vergeten, Hirsi Ali gaat weer aan het werk.
Dat er intussen ook een stille tsunami over het zuidelijk halfrond spoelt, valt daardoor minder op. De naam van die ramp klinkt even exotisch: malaria. Iedere twintig seconden eist malaria een dodelijk slachtoffer - dat is in een maand bijna evenveel als het aantal doden van de ramp in Azië.
Nog schrijnender is dat deze door muggen overgebrachte infectieziekte een typisch armoedeverschijnsel is. Veel Afrikaanse landen dweilen met de kraan open. Ze besteden 40 procent van hun gezondheidsbudget aan de bestrijding van malaria, maar dat is bij lange na niet voldoende. Met 1 miljard euro per jaar aan preventie en goede medicijnen zou de ziekte behoorlijk teruggedrongen kunnen worden. Als alle Afrikanen onder een klamboe zouden slapen, zou de kindersterfte er met 20 procent afnemen. Zulke investeringen betalen zichzelf snel terug: het bruto binnenlands product van deze landen neemt daardoor met 12 miljard euro toe.
Sinds de ramp in Azië weten we ook ongeveer wat 1 miljard euro betekent. Nederland collecteerde in een enkele week 122 miljoen bij elkaar. Stel dat Japan, met een bevolking van 127 miljoen, even vrijgevig is, dan zou een jaarlijkse collecte in het land van de rijzende zon genoeg zijn om malaria effectief te bestrijden. De Verenigde Staten hoeven maar eens in de twee jaar zo’n collecte te organiseren.
Helaas staan de Japanners en de Amerikanen niet vooraan in de rij. Ja, wel in de afgelopen weken, toen er hulp nodig was voor de zwaar getroffen gebieden in Azië. Japan zegde 380 miljoen euro toe, de VS boden 270 miljoen.
Daar staat echter tegenover dat deze landen het laten afweten als het gaat om structurele ontwikkelingshulp. In 1970 stelden de VN de norm daarvoor op 0,7 procent van het bruto nationaal product. Volgens een rapport van de internationale hulporganisatie Oxfam staan de VS, met 0,14 procent, helemaal onder aan de lijst. Japan doet het iets beter: 0,2 procent. In plaats van te groeien naar de benodigde 0,7 procent is Japan echter juist bezig de ontwikkelingshulp te minderen.
Als alle rijke landen slechts doen wat ze destijds beloofd hebben, zou dat ruim 90 miljard euro opleveren. Eentiende deel daarvan is al genoeg om de honger in de wereld drastisch te verminderen, rekende een VN-commissie gisteren voor. Daarbij gaat het niet om noodhulp en voedseltransporten maar om structurele verbetering van de landbouwproductiviteit. Halvering van de armoede in de wereld in 2015 zou dan mogelijk moeten zijn. Dat kost rijke Europese burgers niet meer dan 2 à 3 eurocent per dag.
Op twee fronten moet dus het roer om. Arme landen moeten betere garanties bieden voor een goede besteding van de gelden. Rijke landen besteden nu echter de helft minder aan ontwikkelingshulp dan in 1960 - zij moeten hun beloften beter nakomen.