Meditatie: Daad van liefde
Mattheüs 26:6-7
„Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon de melaatse, kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.”
Terwijl de overpriesters met het gehele Sanhedrin vergaderden in het paleis van Kajafas, is Jezus naar Bethanië gegaan, een dorp dat twee sabbatsreizen, dus een half uur, van Jeruzalem vandaan ligt. De Olijfberg, die aan gene zijde van de beek Kidron, ten oosten van Jeruzalem, ligt en zich ver uitstrekt, was in verscheiden delen verdeeld. Ieder gedeelte droeg de naam van het hout dat er op de berg groeide. Een gedeelte ervan heette Bethfagé. Bethfagé betekent ”huis der onrijpe vijgen”. Een ander gedeelte van de berg was met palmbomen beplant, waarvan de vruchten de dadels zijn. Dit gedeelte, met het dorp met dezelfde naam, heet Bethanië: ”huis der dadels”.
In dit dorp woonden Lazarus, Martha en Maria. Vele Joden gingen daarheen, ook om Lazarus te zien. Zo berichten het ons Mattheüs, Markus en Johannes. Johannes verhaalt dat de Heere zes dagen vóór het Pascha te Bethanië kwam, dat een grote schare van Joden verstond dat Jezus daar was, en dat zij kwamen, niet alleen om Jezus’ wil, maar ook opdat zij Lazarus mochten zien. Omdat Johannes van Bethanië spreekt, neemt hij bij deze gelegenheid het verhaal van de zalving daar reeds op. Het verhaal der zalving, dat wij bij Lukas lezen, betreft een geheel andere zalving, want deze geschiedt in het huis van een zekere Simon, de farizeeër. Ook was de vrouw die de Heere daar begenadigde, zeer berucht.
Dr. H.F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld
(”Lijdenspreken”, 1847)