Schoolplaten Isings centraal tijdens bijeenkomst vereniging kerkhistorici
Rooms-katholieke en protestantse kinderen op de basisschool bekeken vroeger vaak dezelfde schoolplaten. Het verschil zat ‘m in de handleiding en de vertelling, aldus dr. Jacques Dane.
Het hoofd onderzoek van het Nationaal Onderwijsmuseum te Dordrecht sprak zaterdag op de Voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK). Prof. dr. Mirjam de Baar, die deze functie sinds 2021 bekleedde, nam afscheid als voorzitter van de vereniging. De nieuwe voorzitter is dr. Arnold Smeets, universitair docent aan Tilburg University.
De bijeenkomst in de Trinitatiskapel te Dordrecht stond in het teken van de geschiedenis van het onderwijs. Dr. Dane sprak over aanschouwelijkheid en schoolplaten.
Hij vertelde dat vaderlandse geschiedenis vanaf 1857 een verplicht vak was in het basisonderwijs en dat daarbij schoolplaten een grote rol speelden. De platen van Isings kregen grote bekendheid en werden zowel in het protestants-christelijke als in het rooms-katholieke onderwijs gebruikt.
Soms voldeed een plaat wat minder. Dat was het geval met ”In een middeleeuws klooster” die de rooms-katholieke scholen niet mooi genoeg vonden. Het gevolg was dat er op een nieuwe plaat van Isings een Mariabeeld en een kruis bijgevoegd waren.
Rooms-katholieke scholen konden ook niet goed uit de voeten met de plaat van ”Luther op de Rijksdag te Worms”, aldus dr. Dane. De oplossing hiervoor was om verschillende handleidingen uit te geven. In de rooms-katholieke ging het over „de ketter Luther”.
De nazi’s maakten ook gebruik van de Duitse reformator die zich tijdens zijn leven negatief over Joden had uitgelaten. Een wandplaat van Luther, die in 1917 was ingevoerd, verdween uit het zicht, maar dook in 1936 weer op in de scholen. Toen fungeerde Luther als tegenstander van de Joden, zei dr. Dane.
Ook Willem van Oranje was iemand die het op rooms-katholieke scholen in de negentiende eeuw moest ontgelden. Hij kwam, aldus dr. Dane, wel op schoolplaten in die scholen voor, maar werd dan afgeschilderd als „schurk” en „iemand met een slecht karakter”. Ook de inname van Den Briel door de watergeuzen in 1572 was voor de rooms-katholieke scholen geen heldendaad. „De watergeuzen waren voor hen priestermoordenaars.”
Verongelijktheid
Dr. John Exalto, momenteel inspecteur in het primair onderwijs, had het over het godsdienstonderwijs op de openbare school. Hij stelde dat de geschiedenis van de Schoolstrijd in de negentiende eeuw vooral geboekstaafd is door orthodox-protestanten. Als voorbeelden van schrijvers noemde hij prof. A. Goslinga en P.J. de Zeeuw. „Ze hebben dat op een specifieke manier gedaan, namelijk als een geschiedenis van verongelijktheid. We moeten ons niet op voorhand en niet alleen door hun beeld van de schoolstrijd laten leiden. Het gaat bepaald niet om een objectieve vorm van geschiedschrijving.”
De onderwijsinspecteur stelde dat het burgerschapsonderwijs er in 2006 gekomen is nadat de overheid zich zorgen maakte over de individualisering van de samenleving en over gebrek aan burgerschapstraditie bij een groeiende allochtone populatie. Intussen behoort burgerschap tot de basisvaardigheden.
Kerndoel 38 heeft voor veel discussie gezorgd. Daarin staat dat leerlingen „respectvol leren om te gaan met seksualiteit en diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit”. Dr. Exalto: „De overheid schrijft voor dát scholen aandacht aan burgerschap moeten besteden, maar niet hóe daar invulling aan gegeven moet worden.”
Overijverig
Dr. Exalto, die minister Wiersma „overijverig” noemde, gaf aan dat er dit jaar een verandering van het kader van de inspectie komt in de vorm van een standaard basisvaardigheden. Hij kan zich vinden in de reactie van onderwijsvereniging Verus dat het „pedagogisch repertoire van basisvaardigheden te smal is”.