Meditatie: Geestelijke lauwheid
Openbaring 3:17
„Want gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt geworden en heb aan geen ding gebrek; en gij weet niet dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.”
Ik was steeds wel heel zwak met de dingen van het Koninkrijk van God bezig. Want U, o grote God, was zo gering in mijn ogen, dat ik me kon verbeelden dat hoe weinig, hoe lauw ik U ook diende –als ik U maar niet geheel en al vergat–, ik toch al genoeg gedaan had. Maar nu zie ik wel, o Heere, dat al waren mijn krachten nog duizendmaal groter en beter geweest en al had ik ze hele dagen en nachten besteed om U te loven, te prijzen, groot te maken, en Uw werk en dienst te doen, dan zou ik nog voor geen tienduizendste deel gedaan hebben wat ik alle dagen, alle uren schuldig was te doen in Uw allerheerlijkste dienst.
Dan heb ik verder –dat kan ik, o Heere, me nu nog goed herinneren– die boze eigenschap daarbij gehad, dat ik bijna alle heilige plichten die ik ooit heb gedaan, verricht heb uit eigenliefde of uit zucht naar wereldse eer. En dit heb ik altijd meer gedaan, omdat ik ook anderen zo het heb zien doen en omdat het zo de gewoonte en de sleur was, dan wel omdat ik het zou gedaan hebben uit kracht van een gevoelig geweten of een heilige ijver voor de eer van Uw Naam, zoals ik in elk geval verplicht was te doen.
Willem Teellinck, predikant te Middelburg
(”Soliloquium”, 1628)