Meditatie: Mijn eertijds
Psalm 73:21,22
„Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, toen was ik onvernuftig en wist niets, ik was een groot beest bij U.”
Heere God Almachtig, hoe heb ik geleefd? In wat voor wegen heb ik gewandeld? Waar zijn tot nu toe mijn zinnen geweest? Hoe heb ik zo betoverd kunnen zijn dat ik, aangezien ik het alles van U heb, Heere, aan U zo weinig gedacht heb, op U nog zo weinig acht geslagen, op U zo weinig gelet heb en naar U zo weinig omgezien heb! Heere, ik kan het niet ontkennen, ik moet het tot mijn schaamte en tot Uw eer toegeven dat, al heb ik me uiterlijk keurig en goed gedragen, al heb ik voor de wereld een braaf burgerlijk leven geleid, evenals mijn buren, ik toch voor Uw ogen geleefd heb als zonder God in de wereld, net alsof U de geringste van de wereld was, naar Wie ik het minst moest vragen en met Wie ik het minst te maken had. Ja, ik heb steeds voortgeleefd alsof ik zonder U wel leven kon, alsof ik mijn zaken zonder Uw hulp wel af kon. Ik heb mijn zaken zonder Uw raad en zonder Uw zegen met ernst en bewogenheid –passend bij mijn grote nood en bij de waardigheid van Uw majesteit– bij U te zoeken. Het gedrag van de wereld, de lust van mijn vlees en mijn eigen goeddunken en voorkeur zijn de leidslieden geweest die ik steeds in mijn levenswandel gevolgd heb.
Willem Teellinck, predikant te Middelburg
(”Soliloquium”, 1628)