School moet identiteit waarmaken
Reformatorische scholen hebben nog steeds weinig te vrezen van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) als ze in hun totale beleid de in statuten omschreven identiteit consequent uitvoeren. Dat volgt uit het oordeel van de CGB in de zaak-Bazuin.
Techniekleraar J. A. Bazuin uit Hendrik-Ido-Ambacht klaagde eind vorig jaar de Gereformeerde Scholengemeenschap Randstad (GSR) in Rotterdam aan bij de CGB. De vrijgemaakte school nam geen genoegen met het feit dat de docent zich had aangesloten bij de zogeheten nieuwe vrijgemaakten. De school ontsloeg Bazuin daarop.
De CGB heeft de school in deze zaak nu gelijk gegeven. Ze treedt niet in meningsverschillen over theologische kwesties. Voor het overige is het de commissie nergens gebleken dat de school willekeurig handelt. Hij laat alleen vrijgemaakte en christelijke gereformeerde docenten toe. Een docent die zich daar niet meer thuis voelt en zich vrijmaakt of naar een ander kerkverband overstapt, kan een ontslagbrief tegemoet zien. Volgens de CGB is daar niets mis mee. De Algemene wet gelijke behandeling geeft ruimte voor scholen van bijzondere signatuur om de omschreven identiteit te bewaken.
Een sterk punt van de vrijgemaakte school in deze kwestie is dan ook dat hij aannemelijk heeft kunnen maken dat een vacature onvervuld blijft als hierop geen kandidaten solliciteren die lid zijn van de Christelijke Gereformeerde Kerken of de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Ook voor wat betreft het aanblijven van docenten wordt de eis van het kerklidmaatschap strikt toegepast. Zo heeft de school recent een andere medewerker die was overgegaan naar een evangelische gemeente, eveneens ontslagen.
De uitspraak van de CGB -in lijn met het oordeel in een soortgelijke zaak uit 2000- is opnieuw voor het reformatorisch onderwijs van groot belang. Dat geldt overduidelijk het punt van de commissie dat scholen altijd moeten kunnen aantonen dat het beleid in de praktijk consequent gericht is op de handhaving van de identiteit. Met andere woorden: die identiteit moet heel duidelijk zichtbaar zijn. Er mag nooit sprake zijn van willekeur. Scholen moeten dan ook in deze tijd oppassen een gedoogcultuur te creëren, maar juist scherp toe blijven zien op naleving van de in statuten omschreven missie en grondslag. Wie nu iets oogluikend door de vingers ziet, kan straks in de vergaderzaal van de CGB oog in oog staan met het beruchte paard van Troje.
Ook wat betreft het onvervuld laten van vacatures door de GSR moet voor de reformatorische scholen duidelijk zijn dat de stelregel van kracht blijft: beter óm dan mét mensen verlegen zitten.
Opvallend punt in het jongste oordeel van de commissie is dat ze aangeeft dat de bewuste school aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich qua beleid steeds richt naar de lijn die wordt uitgezet door de synode van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Blijkbaar heeft de commissie daar ook op gelet.
Het in de statuten vermelden van kerkgenootschappen is voor scholen dus meer dan een lege huls. Synodale uitspraken van deze kerkgenootschappen kunnen scholen in principe niet ongestraft naast zich neerleggen. Het zal voor de CGB wel een stuk lastiger worden als er ooit een zaak zal spelen waarbij een reeks van kerkgenootschappen in de statuten zijn vermeld met mogelijk tegenstrijdige synodale uitspraken.
Dat de Rotterdamse school wel zogeheten nieuwe vrijgemaakte leerlingen toelaat, maar docenten met dezelfde achtergrond ontslaat, heeft in deze zaak geen rol gespeeld. In een eerdere zaak benadrukte de commissie al wel dat het beleid inzake toelating van leerlingen en personeelsbeleid gescheiden ligt. Een reformatorische school met bijvoorbeeld evangelische leerlingen mag dus wel degelijk een docent ontslaan die van een gereformeerde gemeente overgaat naar een evangelische gemeente. De voorbeeldfunctie van docenten weegt ook voor de CGB zwaar.
Bij de totstandkoming van de Algemene wet gelijke behandeling en de oprichting van de Commissie Gelijke Behandeling vreesde de gereformeerde gezindte veel vrijheden te verliezen. Het blijft kwalijk dat de gezindte het nu moet hebben van uitzonderingsbepalingen. Toch laat de praktijk ook zien dat deze commissie eigenlijk als een soort drukmiddel fungeert voor de reformatorische scholen om de eigenheid strikt te bewaren.
Het is meer dan ooit van belang de met woorden omschreven identiteit consequent te laten zien in de dagelijkse gang van zaken. Wie dat doet, heeft in dit opzicht van de CGB nog steeds weinig te vrezen. Met betrekking tot scholen die wél een beetje water bij de wijn doen, zal de commissie uit een ander vaatje kunnen gaan tappen.