Ingekleurde herinneringen gaan niemand voorbij
Volgens mij gelooft hij het zelf, kun je als ouders weleens knipogend tegen elkaar zeggen als je kinderen aan tafel de meest fantastische belevenissen opdissen. Niet alleen kinderen zijn hier gevoelig voor. Ingekleurde herinneringen gaan aan geen mens voorbij.
De wijze waarop bij een verhoor de vragen worden gesteld, heeft grote invloed op de getuigenverklaring die daarop volgt. Het is de verdienste van Elizabeth Loftus, een Amerikaanse psycholoog met Joodse wortels, dat dit besef zelfs tot de rechtbank is doorgedrongen.
De inmiddels 78-jarige geheugenexpert heeft niet alleen een achtergrond in de psychologie, maar ook in de wiskunde. Ze is vooral bekend geworden door het doordachte Car Crash Experiment, dat ze in 1974 met collega John Palmer opzet. Ze is op dat moment als jonge onderzoeker verbonden aan de Universiteit van Washington, Seattle. Ze toont aan dat de woordkeus van de vraagsteller de ondervraagde in een bepaalde richting stuurt.
Aan een groep proefpersonen –allemaal studerend aan de Universiteit van Washington– laat Loftus een filmfragment zien van een botsing. Na afloop vraagt ze de studenten de snelheid van de auto’s in te schatten op het moment van botsing. Daarbij maakt ze gebruik van verschillende termen, die elk een verschillende lading hebben. Ze spreekt over auto’s die contact maken, elkaar raken, botsen en tegen elkaar klappen.
De groep studenten die de vraag krijgt hoe snel de auto’s rijden als ze contact maken, geeft een gemiddelde schatting van ruim 50 kilometer per uur. De proefpersonen die wordt gevraagd naar de snelheid als de auto’s tegen elkaar klappen, denken aan een snelheid van meer dan 65 kilometer per uur. Bij de andere termen ligt de geschatte snelheid tussen die beide waarden in.
Tussen het sterkste en het zwakste woord dat de ondervragers gebruiken, ligt dus een verschil van 15 kilometer per uur. Loftus is verrast door dit grote verschil in geschatte snelheid, terwijl het enige onderscheid in het onderzoek de gebruikte term is. In het geval van ”tegen elkaar klappen” wekt deze dus de suggestie van een hogere snelheid.
De geheugenexpert is benieuwd of het gebruik van zo’n sterk woord de kans op de aanmaak van valse herinneringen vergroot. De week erop legt ze de studenten opnieuw een vraag voor over het filmfragment dat ze eerder hebben bekeken. Dit keer wil ze weten of ze –niet in de film voorkomend– gebroken glas hebben gezien.
Van de vijftig studenten die een week eerder de vraag kregen hoe snel de auto’s reden toen ze tegen elkaar klapten, herinneren zich er zestien het gebroken glas. Bij de studenten waarbij in de vraag het woord contact maken werd gebruikt, is dit slechts bij zeven van de vijftig het geval. Dit is voor Loftus een duidelijk bewijs dat de woordkeus in de vraagstelling een blijvende, niet te onderschatten invloed heeft op de herinnering. Ze gaat ervan uit dat de informatie die je tot je neemt op het moment van de gebeurtenis en het plaatje dat je daarvan maakt, wordt beïnvloed door zaken die later plaatsvinden.
Loftus bedenkt talloze variaties op haar onderzoek en keer op keer komt er uit dat de woordkeus van de interviewer van invloed is op het antwoord dat ze krijgt. Bijvoorbeeld als Loftus vraagt naar een kapotte koplamp, die er in werkelijkheid helemaal niet is. Wanneer ze vraagt: „Zag je een kapotte koplamp?” antwoordt 7 procent van de ondervraagden met ja. Op de vraag: „Zag je de kapotte koplamp?” reageert 15 procent bevestigend.
Je kunt deze uitslag relativeren door te stellen dat ook in het laatste geval slechts een klein deel van de proefpersonen met ja antwoordt, maar je moet dan wel bedenken dat hier gaat om een uiterst klein verschil in de vraagstelling.
Het onderzoek van de Amerikaanse psycholoog krijgt veel aandacht. Al gauw dringt het besef door dat vertrouwen op een ooggetuigenverslag alleen, niet veilig is. Kritiek op het onderzoek komt er ook, maar die is mild. Belangrijkste pijnpunt is het verschil tussen film en werkelijkheid. Proefpersonen zijn op hun hoede bij het kijken naar zo’n filmfragment, ze weten dat ze er vragen over krijgen. Bij mensen die getuige zijn van een ongeval, gebeurt alles onverwacht.
Later onderzoek toont inderdaad aan dat valse herinneringen in laboratoriumsetting makkelijker ontstaan dan bij een echt ongeval. Desondanks is het onderzoek van Loftus waardevol. Al is het alleen maar om mensen ervan te doordringen dat ze voorzichtig moeten zijn met suggestieve vragen. Loftus duikt in de loop der jaren steeds dieper in de materie en groeit uit tot een expert op het gebied van valse herinneringen. Steeds vaker treedt ze op als adviseur in rechtszaken, in totaal een paar honderd keer.
Zeker in het geval van moordzaken, familiedrama’s en bij vermoeden van seksueel misbruik lopen de emoties hoog op als ze op wetenschappelijke gronden aantoont dat herinneringen en bekentenissen met een gezonde argwaan tegemoet moeten worden getreden. Het levert haar haatmail, doodsbedreigingen en zelfs verdachtmakingen van haar eigen werkgever, de Universiteit van Washington, op.
In het diepe besef dat ze gelijk heeft, strijdt Loftus onvermoeibaar door. Ze benadrukt dat vraagstellers valse herinneringen kunnen planten en dat dit zeker in het geval van vermeend seksueel misbruik ook echt gebeurt. Hervonden herinneringen zijn niet zelden pseudoherinneringen. Ze denkt ook niet dat psychologen dit expres doen, al kan er wel opzet in het spel zijn.
Om die stelling beter te onderbouwen, verlegt ze in de jaren negentig haar onderzoek naar de vraag in hoeverre het mogelijk is om valse herinneringen aan te maken. Een aantal van haar studenten zet een onderzoek op touw waarbij ze mensen met behulp van familieleden ervan overtuigen dat ze als vijfjarig kind zijn verdwaald in een winkelcentrum. Dat blijkt niet eens zo moeilijk te zijn. Ruim een op de vier proefpersonen gelooft na een paar sessies dat hem dit daadwerkelijk is overkomen en vult op eigen initiatief ontbrekende details in.
Ook rond deze studie krijgt Loftus veel over zich heen. Ze verdedigt zich door erop te wijzen dat ze niet beweert dat alle tijdens psychotherapie hervonden herinneringen van kinderen vals zijn. Ze laat alleen zien dat het eenvoudig is om een valse herinnering aan te praten als een ouder familielid zegt getuige te zijn geweest van een incident.
De moeilijkste periode voor haar persoonlijk beleeft ze als ze betrokken is bij een zaak die bekendstaat als Jane Doe. Het gaat om een jonge vrouw die in werkelijkheid Nicole Taus heet en eind jaren negentig haar moeder beschuldigt van seksueel misbruik in haar vroege jeugd. Aan de hand van bewijsmateriaal, of het ontbreken ervan, komt Loftus tot de conclusie dat er in dit geval geen sprake was van seksueel misbruik, zeker niet in de mate die Taus beschrijft.
Naar aanleiding van een klacht van Doe over privacy- schending neemt de Universiteit van Washington al Loftus’ documenten in beslag. Pas na twee jaar stelt de universiteit haar in het gelijk en mag ze over haar onderzoek publiceren. Van de 21 zaken waar Taus haar vervolgens beschuldigt, verklaart de rechter er slechts één gegrond.
Loftus is zeker niet de enige die baanbrekend onderzoek heeft gedaan naar de werking van het geheugen. Het besef dat het geheugen grote gaten heeft die op allerlei manieren kunnen worden ingekleurd, is daardoor alleen maar gegroeid.
Gorilla
In 1999 baart Daniel Simons, als hoogleraar psychologie verbonden aan Harvard University, opzien met onderzoek dat sinds die tijd bekendstaat als het onzichtbaregorilla-experiment. Aan zijn proefpersonen toont hij filmopnames van een groepje van zes mensen in witte en zwarte shirts die een bal naar elkaar overgooien. Ze krijgen de opdracht te tellen hoe vaak de mensen in wit shirt de bal in bezit hebben.
Tijdens het balspel, dat ruim een minuut duurt, loopt een student in gorillapak dwars door de groep sporters heen en is in totaal zo’n negen seconden in beeld. Na afloop vraagt Simons niet alleen naar het balbezit van de spelers in wit shirt, maar ook of er nog iets bijzonders was te zien. Slechts de helft van de proefpersonen blijkt de gorilla te hebben opgemerkt.
Het filmpje van Simons gaat nog steeds rond op internet, maar helaas is het na het lezen van dit artikel niet meer bruikbaar om jezelf te testen. Als je eenmaal op de hoogte bent van de langswandelende gorilla, is het juist weer onmogelijk om hem niet te zien.
Ook dit onderzoek toont aan dat er veel aan ons brein voorbijgaat. Zelfs mensen met een fotografisch geheugen hebben daarmee te maken en ook zij zijn vatbaar voor het aanmaken van valse herinneringen. Niemand herinnert zich alles wat hij meemaakt. Probeer maar eens een reconstructie te maken van alles wat je vorige week hebt gegeten. En de week daarvoor. Tel daarbij op dat ons brein de neiging heeft de gaten te vullen en het ontstaan van pseudoherinneringen ligt op de loer.
Het onderzoeksgebied van Loftus is ook vandaag de dag nog gevoelige materie. De #MeToo-beweging vraagt terecht aandacht voor seksueel misbruik dat in de doofpot is gestopt, maar emoties mogen nooit het laatste woord hebben. Als het gaat om hervonden of verdrongen herinneringen rond seksueel misbruik, moet een ongenuanceerd oordeel worden vermeden. Het gebruik van gezond verstand en een wetenschappelijke blik is zeker op zijn plaats. Juist als getuigen elkaar tegenspreken of feiten onbewust of zelfs expres buiten beschouwing worden gelaten.