Ed Jissink beschrijft de mens onder de politiepet
Over de loopbaan van Ed Jissink bij de politie in Assen en Nijmegen valt een boek te schrijven. Dat deed hij.
TT-rellen, treinkapingen, Vierdaagse-feesten, opsporing en hulpverlening; groot en klein onrecht bestrijden. De eigenzinnige dwarsdenker Jissink toont zich een man van de wet, met voorrang voor de gewone mens.
Als de gerechtsdeurwaarder huize Jissink verlaat met de spaarpot van de jonge Ed onder zijn arm, knakt er iets. „Onrecht, zo ervaarde ik het. Mijn vader had –buiten zijn schuld– een belastingschuld opgelopen. De deurwaarder meldde zich „in naam der koningin” en nam alles van waarde mee; zelfs mijn spaargeld. Er zat 480 gulden in het potje; bij elkaar gesprokkeld voor een Tomos-bromfiets. In plaats daarvan reed ik jarenlang op een oude, opgeknapte Berini, die een oom en tante mij cadeau deden.”
Jissink zag ook ander onrecht om zich heen. „Als inwoner van Enschede zag ik de teloorgang van de textielindustrie. Zag ook de welstand waarin de textielbaronnen leefden en de armoede van de werkloze textielarbeiders. Daarbij vergeleken leefde ons gezin slechts in soberheid, met eenmaal per week en klein stukje vlees. Eelk dubbeltje werd, voordat mijn moeder het uitgaf, driemaal omgedraaid. Juist dat gevoel van onrecht stuwde mij de kant op van de politie. Zo kon ik meehelpen om onrecht terug te dringen, dacht ik.”
Jissink komt na zijn politieopleiding in Assen terecht. „Een doorgaans rustig Drents stadje met jaarlijks de TT-races en permanent een verbitterde en wrokkige Molukse gemeenschap. Dat leverde naast de normale afwisseling van het politiewerk bijzondere ervaringen op. Daarbij was de grote les: verlies nooit de menselijke maat en de menselijke waardigheid uit het oog. En waak zorgvuldig voor vooringenomenheid.”
Want, zegt Jissink, „de politie opereert namens de overheid, maar mag daarmee geen machine worden die alleen maar regels uitvoert en uitdraagt. Dat leidt tot situaties als bij het toeslagenschandaal. Daar kwamen de ambtenaren terecht in een werkomgeving waarin zij alleen maar als een machine konden handelen. Ik probeerde in de politiepraktijk altijd zelfstandig te blijven denken, soms te omdenken.”
In 1987 verhuist Jissink naar het politiekorps van Nijmegen. Zowel in Assen als in Nijmegen was hij uitvoerend en leidinggevend actief; in uniform en in het burgerpak.
Wat was de aanleiding om een boek te gaan schrijven?
„Ik raakte betrokken bij de oprichting van Veiligheidshuizen, plaatsen waar justitie, politie, bestuur en zorginstellingen samenwerken om kwetsbare mensen zo goed mogelijk te kunnen helpen. En daarmee overlast, criminaliteit en huiselijk geweld te verminderen. In de besprekingen gebruikte ik veel voorbeelden uit mijn politiepraktijk om mijn mening duidelijk te maken. Waarom zet je al die ervaringen niet op papier? werd mij gevraagd. Daar ging ik over nadenken, ging wat schrijven, liet anderen reageren en zo ontwikkelde zich een boek vol voorvallen uit de praktijk. Ik wilde niet alleen anekdotes schijven, maar er ook conclusies,lessen of wijsheden aan verbinden. Niets van wat ons overkomt is slecht voor ons, als we er tenminste lering uit kunnen trekken. Dat zei vele eeuwen geleden de Chinese generaal Sun Tzu al. Die wijsheden? Ze variëren van uitspraken van voetballer Johan Cruijff („Je ziet het pas als je het door hebt”) tot bisschop Desmond Tutu („Als je neutraal bent in situaties van onrecht, heb je de kant van de onderdrukker gekozen”).
Bij het kiezen van anekdotes heb ik bewust ook die voorvallen meegenomen waar ik de fout in ging. Je maakt als politieman ook een ontwikkeling door en leert van je verkeerde inschattingen. Als personeelsfunctionaris kwam eens een jonge vrouwelijke collega naar me toe met de vraag of ik even tijd had. Heeft het haast, vroeg ik. Zij antwoordde stereotiep dat het ook wel even kon wachten. De volgende dag had zij zich van het leven beroofd. Dat hakte er geweldig bij mij in. Ik heb nooit meer durven vragen of iets haast had.”
Voor wie is het boek bedoeld?
„Voor wie het lezen wil. Natuurlijk denk ik in de eerste plaats aan politiemensen, vooral de jonge generatie. Mensen ook uit de veiligheidsbranche, zoals boa’s. Maar ik kreeg ook al reacties van juristen, van een kinderarts, van hulpverleners, een personeelsfunctionaris van een internationaal bedrijf, iemand uit de verslavingszorg. Allemaal hadden ze er iets in herkend wat ze mee konden nemen in hun eigen levenspraktijk. De burger, om het maar zo te zeggen, staat gewoonlijk wat verder van de rauwe politiepraktijk af. Toch probeerde ik een eerlijk beeld te schetsen van wat een politieman tegenkomt. In welke soms bizarre situaties en ethische dilemma’s er direct beslist moet worden.”
Politiemensen kan humor niet worden ontzegd. Gemakkelijk kan dat grimmig, zelfs morbide zijn.
„Dat laat zich niet eenvoudig duiden. Is het reactie, is het verwerking van moeilijke ervaringen? Vaak gaat het om grappen binnen de politiegemeenschap. Leuke grappen, maar soms ook duidelijk over de grens. Agenten die zich onherkenbaar in witte lakens als leden van de Ku Klux Klan verkleden en twee allochtone collega’s met racistische taal intimideren, dat is onverteerbaar. Ik concludeer dat –hoe dan ook– achter elke grap een boodschap zit. Het gaat dus niet zozeer om het geintje, maar om die boodschap. Daarover moet je met elkaar in gesprek gaan. Niet over de inhoud van de grap, of die wel of niet geslaagd is. Dat is doelloos. Maar vertel wat het jou doet. Hoe het jou in je waarde laat of je waardigheid juist afneemt. Als jij zegt dat je je gekleineerd en buitengesloten voelt, dan zullen de grappenmakers het gesprek niet uit de weg kunnen gaan.”
Politieagenten doen –over het algemeen– hun werk met hart en ziel. Maar zij zijn zeer kritisch als het gaat om de organisatie…
„De vreugde van het politiewerk ligt op straat. Mijn afscheid van de politie in 2010 vierde ik op de binnenplaats van het politiebureau. Want daar start het allemaal. Je gaat de poort uit en je bent zo vrij als een vogel. Zodra je weer binnenkomt, zit je in het keurslijf van de protocollen, de regels, de systemen en de hiërarchie. De mooiste dienst –vraag het de gemiddelde diender– is de nachtdienst. Dan is er namelijk geen baas aan boord. Dan ben je aangewezen op elkaar. Als je daarin je kracht vindt, dan sta je ook voor elkaar.
Toen ik leidinggevende werd, heb ik aangegeven een dag per week mee te willen met de collega’s, de straat op. Tijdens surveillance praatte je met elkaar. Wat beweegt jou om dat politiepak aan te doen? Met hoeveel vreugde haal je maandelijks flappen van je rekening? Want dat bepaalt of je ook de volgende maand weer wilt meedoen.
En die onvrede? Ik heb geleerd dat je onvrede moet ombuigen in verbazing en daarna in verwondering. De regels en protocollen lossen niets op, degene die ze uitvoert lost het op.”
Volgden de veranderingen bij de politie elkaar te snel op?
„De structuur van rijks- en gemeentepolitie is in 1994 losgelaten, de regionalisering nam toe naar, nu, tien regionale eenheden, verschillende landelijke eenheden en een landelijke korpsleiding. Verandering was nodig, omdat de maatschappij veranderde; het morele kompas verdween bij velen. Criminaliteit werd harder en internationaler.
Ik maakte de discussies mee die leidden tot de vorming van de regionale politie. Daarbij benadrukte ik steeds: maak de eenheden niet groter dan zestig mensen. Want alleen dan kan er een onderlinge band ontstaan. Naarmate de eenheid groter wordt, verlies je de chemie tussen de mensen en weten ze van elkaar niet meer wat ze doen.
Verder is het woord politie afgeleid van ”politeia”, wat duidt op de samenwerking tussen politie en overheid. Maar die overheid is wel heel divers geworden. Provincie is overheid, Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat zijn ook overheid. De overheid heeft zich op afstand geplaatst en is minder herkenbaar geworden. Daarbij is de rol van de politie in het geheel niet duidelijk. De Politiewet omschrijft wel de taak, maar geeft er geen betekenis aan. Er moet helderheid komen over de vraag waaraan de politie haar betekenis nu werkelijk ontleent. Iedereen vindt er wel iets van, maar weinig is vastgelegd.”
Boekgegevens
”Diender in naam van de koning(in)”, Ed Jissink; uitg. Aspekt; 498 blz.; € 34,95