Luisterend oor
Een vrijdagmorgen op de markt. Twee vrouwen die een praatje maken. Gewoon, niks aan de hand. Althans, zo lijkt het. „Je moest eens weten”, denkt de een. „Ik schaam me zo.” Maar ze vertelt niks.
Een zondagmorgen in de kerk. Twee vrouwen die een praatje maken. De een klinkt teleurgesteld, haast een beetje bitter, al bedoelt ze dat niet zo. „Alles kan, er zijn veel activiteiten”, zegt ze. „Maar met mij afspreken omdat ik me eenzaam voel, daar is geen tijd voor. Ik moet het zelf maar zien.”
Wat kan het ingewikkeld zijn om echt contact te hebben, om naar elkaar te luisteren, om elkaars hart te bereiken. Soms is er geen ruimte aan de kant van ontvanger. Te druk, geen tijd, te veel andere dingen aan je hoofd. Het kan ook zijn dat er geen ruimte aan de kant van de zender is. Je houdt de schijn op, je doet of het allemaal wel gaat. Omdat je je schaamt, omdat je bang bent voor het oordeel van de ander, omdat het teveel pijn doet om woorden te geven aan wat je dwars zit, omdat je denkt dat jouw verhaal niet de moeite waard is, of om nog weer een andere reden.
Waarom schrijf ik hierover, in mijn laatste column van het jaar, in de week voor Kerst? Omdat het me steeds weer raakt als mensen de ervaring hebben dat er voor hen geen luisterend oor is en ook geen helpende hand. Dat raakt me omdat God ons bedoeld en geschapen heeft als mensen in relatie – tot Hem en tot elkaar. Omdat Hij naar mensen omziet in hun gebrokenheid en verlorenheid, in hun schuld en tekort. „Hij neigt Zijn oor, Hij redt mij keer op keer”, zingen we (Psalm 116:1 berijmd). En: „Hij gaf gehoor aan mijne jammerklacht” (Ps. 40:1 berijmd). Dan kunnen we toch niet anders dan een luisterend oor hebben voor elkaar? En een open hart hebben voor wederzijdse noden en zorgen?
Toch gaat het vaak niet zo. Als ik ergens spreek over de zorgzame gemeente, over warme gemeenschappen waarin mensen elkaar steunen, dan zeggen mensen dingen als: „Eén keer willen mensen wel luisteren. Maar de keer erna moet het toch beter gaan. En als dat niet zo is, dan ontwijken ze je.”
De confrontatie met uitzichtloosheid en machteloosheid kan inderdaad moeilijk zijn. De zwaarte van de angst of somberheid van de ander voelen, dat is niet fijn. Tegelijk is dat wel het minste wat je voor iemand kunt doen – zeker wanneer hij het gevoel heeft vast te zitten in de situatie.
Soms hebben mensen het idee dat luisteren hetzelfde is als meedenken over oplossingen. Dat er van je verwacht wordt dat je iets doet, dat je met goede adviezen komt (en het gevoel dat je die niet kunt bieden, kan een reden zijn om nergens naar te vragen). Laat dat nu net niet het geval zijn. Sterker nog, met oplossingen komen kan de machteloosheid van de ander juist versterken. Als hij jouw suggestie probeert en het werkt niet, dan is dat een faalervaring, dan is er weer iets mislukt. Het aandragen van oplossingen heeft vaak ook iets van een oordeel in zich, want het suggereert dat iemand het beter zou kunnen doen.
Het geeft ontspanning en veiligheid in het contact als we de oplossingsreflex thuislaten. „Die neiging om het op te lossen, die voel ik vaak bij mensen, en dan is het veiliger om niets te zeggen”, zei iemand me laatst. Natuurlijk kunnen er situaties zijn waarin je moet handelen, bijvoorbeeld in een crisis. Maar meestal is dat niet zo. Bij de ander blijven in zijn of haar nood is dan het belangrijkste. Je mening of oordeel hoef je niet te geven, lichtpuntjes hoef je ook niet aan te dragen. Luisteren met een open houding, de moeite en pijn erkennen en zo emotionele steun geven, dat is waar het in essentie om gaat. Al het andere komt daarna.
De auteur is rector van het Kennisinstituut christelijke ggz (Kicg), onderdeel van Eleos en De Hoop ggz, en bijzonder hoogleraar klinische godsdienstpsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.