Commentaar 6 mei 2000

Een stap voorwaarts?

De Nederlandse regering vindt het geen probleem om inzake het homohuwelijk uit de pas te lopen bij andere landen, zo blijkt uit haar reactie op de vragen van de Tweede-Kamerfracties. Zij ziet het zelf als een stap voorwaarts. De verwachting is dat andere landen in de toekomst zullen volgen.

Dat zal voor een aantal Europese landen wel opgaan. Europa is het meest geseculariseerde werelddeel. Gelukkig oordeelt men elders ter wereld afwijzender over homoseksuele relaties en voelt men er zeker niet voor om een huwelijk tussen twee mensen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken.

Sinds jaar en dag gold dat het huwelijk een duurzame levensverbintenis was tussen man en vrouw. Die relatie duurde tot de dood scheiding maakte. Door de toename van het aantal echtscheidingen is dat laatste gezichtspunt tegenwoordig al een stuk minder vanzelfsprekend dan vroeger.

Dat een relatie tussen twee mannen of twee vrouwen niet als een huwelijk kan worden betiteld, stond tot voor kort echter buiten discussie. Polygamie moet zeker als een verbastering van het normale huwelijk worden beschouwd, maar heeft er in ieder geval nog meer van weg dan een homohuwelijk.

Meer dan iets anders maken de plannen voor het homohuwelijk duidelijk hoezeer er met de paarse coalitie een wissel is omgegaan. In het eerste paarse kabinet vond men deze stap nog te ver gaan. Toen was men aan het homohuwelijk nog niet toe. Onder paars II zal de invoering ervan haar beslag krijgen, zo valt te vrezen.

Het is voor dit kabinet een principiële zaak. Maar dan wel een zaak van verwerpelijke principes. Dingen die wezenlijk verschillend zijn, worden nu met elkaar op één lijn gesteld. Dit is geen stap voorwaarts, maar een forse stap in een volstrekt verkeerde richting.

Kerken hoeven overigens niet beducht te zijn dat zij verplicht worden om homohuwelijken te bevestigen, zo laat staatssecretaris Cohen uitdrukkelijk weten. Dat zou ook wel heel ver gaan! Kerken vallen niet onder de Algemene wet gelijke behandeling. Ook nu kunnen kerken de bevestiging van een voor de overheid gesloten huwelijk weigeren wanneer zij op grond van hun eigen principes menen daar voldoende reden voor te hebben.

Voor ambtenaren van de burgerlijke stand die fundamentele bezwaren hebben tegen het sluiten van een homohuwelijk komt er geen vrijstellingsregeling. Hier zal het van het desbetreffende gemeentebestuur afhangen of een weigering voor de betrokken ambtenaar nadelige gevolgen heeft. In de meeste gevallen zal dat wel goed aflopen, maar dat is dan in wezen een kwestie van gedogen.

Ook in het verleden gold dat de overheid met haar huwelijkswetgeving het menselijk gedrag niet ten volle beheerste. De overheid kon liefde noch trouw afdwingen. Toch was het van belang dat er in het huwelijksrecht bepaalde publieke normen waren vastgelegd. Normen die de christelijke moraal ondersteunden. Bij de huwelijkssluiting werden die publieke normen aan de huwenden voorgehouden. Grove afwijkingen daarvan werden veelal ook door de publieke opinie afgekeurd.

In plaats dat de huwelijkswetgeving bijdraagt aan een verantwoorde huwelijksmoraal, is het nu veeleer zo dat onze wetgeving daar steeds meer mee in strijd komt. De overheid geeft niet meer het goede voorbeeld maar het verkeerde. De politieke en maatschappelijke steun voor de christelijke huwelijksbeschouwing neemt steeds meer af.

Mensen voor wie de Bijbel de hoogste norm is, worden daardoor niet gedwongen het verkeerde pad op te gaan. Wel zien we dat het wegvallen van de publieke steun ook gevolgen heeft in kerkelijke kring waar men toch beter kan weten. Bijvoorbeeld door een toename van het aantal echtscheidingsgevallen. Maar ook zien we hier en daar dat de opvattingen over ongehuwd samenwonen en homorelaties zich geleidelijk aanpassen aan wat elders in de maatschappij normaal gevonden wordt. Zo dringt de wereld steeds meer in de kerken door.