Bijdrage SGP-fractie aan debat over de wetsvoorstellen:

* Wet openstelling huwelijk (26 672)
* Adoptie door personen van hetzelfde geslacht (26 673)

Mevrouw de Voorzitter,
Helaas! Het is er dan toch van gekomen. Vandaag spreken wij over twee wetsvoorstellen die een buitengewoon ingrijpende verandering van onze openbare burgerlijke rechtsorde beogen. Het eerste voorstel strekt ertoe dat voortaan ook een relatie tussen twee personen van hetzelfde geslacht als 'huwelijk' wordt aangemerkt. Het tweede voorstel wil adoptie voor paren van hetzelfde geslacht mogelijk maken.

De beide voorstellen komen niet uit de lucht vallen. Toch kan, gelet op het ingrijpende karakter ervan, wel degelijk over een snelle verandering worden gesproken. De voorzitter van een symposium van de Vereniging voor personen- en familierecht, dat begin december werd gehouden, zei: "Als ik bijvoorbeeld tien jaar geleden had gezegd dat er in 1999 een wetsvoorstel bij de Kamer zou liggen om het huwelijk ook open te stellen voor homo's had iedereen me voor gek verklaard." Zelfs het eerste paarse kabinet koos nog een andere koers. Het personen- en familierecht is in navolging van maatschappelijke ontwikkelingen sinds het eind van de jaren zestig helaas steeds meer losgemaakt van de joods-christelijke wortels. De unieke positie van het huwelijk is ondergraven door de opmars en erkenning van alternatieve samenlevingsvormen. In 1970 is Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als eerste onderdeel van het nieuwe Burgerlijk Wetboek ingevoerd. In het bijzonder in de achterliggende tien jaar heeft het personen- en familierecht niettemin een spectaculaire gedaanteverwisseling ondergaan. Het naamrecht, het omgangsrecht, en wat al niet meer, is aangepast. Het geregistreerd partnerschap is nog maar kort geleden ingevoerd. Daarmee is de rust bepaald niet weergekeerd. Integendeel, de huidige voorstellen getuigen van een verdergaande radicalisering. De beide wetsvoorstellen brengen revolutionaire veranderingen in de regelgeving over huwelijk en ouderschap. Uitdrukkelijk wordt afscheid genomen van een bijbelse normering. Meer en meer wordt afstand genomen van de natuurlijke orde. Doelbewust wordt gebroken met een traditie van eeuwen. Welbewust wordt een positie ingenomen die nagenoeg in de gehele beschaafde wereld wordt afgewezen. Heel uitdrukkelijk treedt de regering met deze voorstellen niet codificerend, maar modificerend op. In het kielzog van onder meer de Algemene wet gelijke behandeling en de discussies over leefvormen zijn de geesten gerijpt voor de wetsvoorstellen die wij vandaag bespreken.

Inmiddels hebben de beide wetsvoorstellen een storm van kritiek doen opsteken. Vanuit de kerken en door veel burgers is herhaaldelijk en dringend verzocht, ja zijn smeekbeden ingediend om de plannen niet door te zetten. Juridische bezwaren brachten de Raad van State in beide gevallen tot een negatief advies. Diverse rechtsgeleerden hebben hun verontrusting, zo niet verbijstering over de plannen uitgesproken. De coalitiekop lijkt echter stevig in het zand gestoken, nadat de buit was binnengehaald in het bastion van het regeerakkoord. Uit de toonzetting van de nota's naar aanleiding van het verslag blijkt vooral de politieke keus om het zo te regelen, ongeacht de bezwaren. Het blijkt voor paars zelfs een principezaak! Is er op enig moment nog echt serieus over gedacht om niet door te gaan? De adviezen van de Raad van State waren zo negatief, dat de wetsvoorstellen voor een tweede keer ter bespreking kwamen in de ministerraad. Zijn de bezwaren nog werkelijk inhoudelijk gewogen? Of gold alleen: regeerakkoord is regeerakkoord? Graag hoor ik hier een reactie van de staatssecretaris op.

De SGP-fractie wil met klem en ernst regering en parlement dringend oproepen om terug te keren van de ingeslagen weg . In de schriftelijke voorbereiding hebben wij aangegeven geschokt te zijn door de voorgestelde wijzigingen in het huwelijksrecht. Het gaat hier niet om bijzaken, waar we een slagje anders over denken. Maar waar huwelijk en gezin in het geding zijn, raken we aan de grondstructuren van onze rechtsorde. Waar zo diametraal stelling wordt genomen tegen de orde die door de Schepper ten goede van de mensheid is ingesteld, kan het niet anders of de schade zal groot zijn.

Nóg is het niet te laat om terug te keren van de ingeslagen weg. Daarom willen wij graag onze bezwaren tegen beide wetsvoorstellen nader toelichten en de regering daarbij een aantal vragen voorleggen.

1. Wet openstelling huwelijk

Goddelijke instelling
Het wetsvoorstel raakt ons daarom zo diep, omdat het huwelijk naar onze overtuiging naar zijn wezen geen menselijke uitvinding is, die eigenmachtig veranderd mag worden. Het huwelijk tussen man en vrouw is door God Zelf bij de Schepping ingesteld, als een zegenrijke gave aan het menselijk geslacht. Uitdrukkelijk wordt na de beschrijving van de schepping van de mens vermeld: "Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn" (Gen. 2:24). In het Nieuwe Testament wordt die unieke instelling door Christus uitdrukkelijk bevestigd (Matth. 19) en ook getekend als een afbeelding van de band tussen Christus en Zijn Kerk (Efeze 5).

De instelling van het huwelijk sluit aan op de schepping van de mens als man en vrouw, als elkaar aanvullende gestalten van het mens-zijn. Man en vrouw zijn geschapen met een eigen aard, een tweeheid die bestemd is een onvergelijkbare eenheid te worden. God schiep man en vrouw verschillend van aanleg en gaven, zodat zij elkaar kunnen helpen en bijstaan en opdat uit hen een nageslacht kan voortkomen. Het behoort dus tot het wezen van het bijbelse huwelijk dat het een verbintenis is tussen één man en één vrouw. Dat is niet zomaar een bijkomende kwestie, maar maakt deel uit van de onveranderlijke grondvorm ervan. Een essentieel doel van het huwelijk is, dat het de wederzijdse hulp en bijstand van de echtelieden beoogt, een Fenslange verbondenheid in liefde en trouw. Het huwelijk is niet zomaar een contract, maar een verbond dat het hele leven omvat. Een wezenlijk tweede doel van het huwelijk is de voortplanting van het menselijk geslacht. Het is de toegangspoort voor de gezinsvorming. In de derde plaats biedt het huwelijk een omheining tegen ontucht. De intieme gemeenschap tussen man en vrouw staat daarmee ook in dienst van het beteugelen van seksuele ongebondenheid.

De menselijke zonde is evenwel diepe sporen gaan trekken in het menselijk samenleven. Dat gaat ook het huwelijksleven niet voorbij. Ook het huwelijk maakt nu deel uit van een geschonden wereld. Daar sluiten wij onze ogen bepaald niet voor. Dat neemt niet weg dat voluit staande kan worden gehouden dat het huwelijk steeds van onschatbare waarde is geweest voor het menselijk samenleven, dat zonder meer kan worden gesproken over een zegenrijke betekenis van huwelijk en gezin voor de maatschappij.

Wezenlijke verandering
"Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van gelijk geslacht", zo luidt de nieuwe bepaling die een zogenoemd sekseneutraal huwelijk mogelijk moet maken. De huidige wet gaat ervan uit dat een huwelijk alleen tussen een man en een vrouw kan worden gesloten. Juist omdat dit zo evident is, is het niet eens expliciet bepaald. De Hoge Raad heeft in 1990 nog eens klip en klaar uitgesproken dat de strekking van de wet is dat huwelijk tussen twee personen van gelijk geslacht niet mogelijk is. Maatschappelijke ontwikkelingen noch het anti-discriminatieartikel van de Grondwet (artikel 1) wettigen een afwijkende wetsuitlegging, aldus de Hoge Raad.

Het wetsvoorstel openstelling huwelijk brengt, naar het kabinet erkent, een wezenlijke verandering van karakter en betekenis van het huwelijk. Het geslachtelijk verschil verdwijnt als een wezenskenmerk van het huwelijk. Anders gezegd: het huwelijk wordt niet langer exclusief beschouwd als een verbintenis tussen een man en een vrouw. Het zogenaamde sekseneutrale huwelijk waarvoor het kabinet kiest, betekent dat ook de band tussen huwelijk en afstamming wordt aangetast. Aan het huwelijk zijn niet langer per definitie afstammingsrechtelijke gevolgen verbonden, omdat uit een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht nooit kinderen geboren kunnen worden. Huwelijk en voortplanting worden daarmee in de regelgeving verder uit elkaar getrokken. Hiermee geeft het kabinet een invulling aan het huwelijk die nooit eerder bestaan heeft en nergens anders voorkomt. Een invulling, die een ondermijning, een volstrekte ontkenning betekent van het huwelijk als het door God verordende levensverbond tussen man en vrouw.

Taak overheid
Het bijzondere karakter en de grote betekenis van het huwelijk maakt het tot meer dan een privé-zaak van twee mensen. Deze verbintenis vraagt een publieke bekrachtiging. De vorm waarin dit gegoten wordt mag tot op zekere hoogte met de tijden wisselen, maar nooit mag daarbij het wezen van het huwelijk aangetast worden. Wie hier naar willekeur aan morrelt, vergrijpt zich aan een Goddelijke instelling! Of men het gelooft of niet, de schrikwekkende werkelijkheid is dat de toorn van God wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen (Romeinen 1:18). Waar de zonde de ruimte krijgt, bijbelse ordeningen genegeerd worden, daar wordt ieder werkelijk perspectief geblokkeerd. Met het onteren van de Schepper is geen mens gediend, integendeel.

Wat mag van de overheid worden verwacht? Huwelijk en gezin tegenover allerlei destructieve krachten te beschermen, in ere te houden. Oog te hebben voor de belangrijke publieke functie van het huwelijk, het te waarderen als hoeksteen van de burgerlijke rechtsorde. De natuurlijke en zedelijke grondslagen van de samenleving zijn hier in het geding. Huwelijk, voortplanting en seksualiteit horen wezenlijk bijeen. Waar dit uit elkaar wordt getrokken, zijn chaos en verwoesting de gevolgen.

De erkenning van de unieke positie van het huwelijk betekent dat andersoortige relatievormen daar nooit mee gelijkgesteld kunnen worden. Het huwelijk wordt geweld aangedaan, ja de Schepper wordt onrecht aangedaan, als het huwelijk wordt gedegradeerd tot één van de mogelijke samenlevingsvormen. Dat is het bezwaar tegen alternatieve samenlevingsvormen van man en vrouw in de plaats van het huwelijk. De homoseksuele leefwijze wordt in de Bijbel bovendien in niet mis te verstane bewoordingen als tegennatuurlijk gedrag afgekeurd (o.a. Lev. 18, Rom. 1). Ja alles, wat zich buiten de heilzame Goddelijke orde begeeft, dient niet alleen niet erkend te worden, maar ook actief te worden ontmoedigd! Dat is een blijvende roeping voor de overheid, ook voor een paars kabinet anno 2000.

Christelijk huwelijk verduisterd
Niet alleen ondersteunt de voorgestelde huwelijkswetgeving de christelijke huwelijksmoraal niet meer, maar zij ondergraaft deze bovendien nu ook principieel. Dat betreuren wij diep. Het bijbels huwelijk wordt verduisterd. Het wordt niet afgeschaft in die zin dat het niet meer mogelijk is om een huwelijk te sluiten tussen een man en een vrouw, maar het huwelijk als unieke en exclusieve verbintenis tussen een man en een vrouw verdwijnt wel uit ons wetboek. Het wezen van het huwelijk wordt gewijzigd. Het klassieke huwelijk degradeert tot één van de varianten in tweerelaties, doordat het van wezenskenmerken wordt beroofd. Het huwelijk wordt daarmee verdonkeremaand. Op een homoseksuele relatie wordt ten onrechte het etiket "huwelijk" geplakt.

Gebroken met eeuwenlange traditie
Met dit wetsvoorstel maakt het kabinet zich niet alleen willens en wetens los van de christelijke visie op het huwelijk, maar ook van alle tradities van ons recht. Gebroken wordt met een eeuwenlang kenmerk van de westerse beschaving. De wijze van huwelijkssluiting en de vormgeving ervan vertoont evenals de concrete rechtsgevolgen in de loop der tijd de nodige verschillen. Maar zowel in Nederland als in het geheel van de westerse beschaving is te allen tijde het geslachtelijk onderscheid als een wezenskenmerk van het huwelijk gezien.

In het monumentale kunstwerk in de hal van de Tweede Kamer zijn naast Mozes ook andere personen afgebeeld. We vinden er Solon, Justinianus en Napoleon. Ook in de rechtsstelsels die zij vertegenwoordigen was onbetwist het huwelijk een rechtsinstituut tussen een man en een vrouw. Een bekende Romeinsrechtelijke definitie van het huwelijk luidt (vertaald): het huwelijk is een verbinding van man en vrouw en een verbond voor het gehele leven, een deel hebben aan goddelijk en menselijk recht. Deze omschrijving, van Modestinus afkomstig, staat niet op zichzelf, maar rust op Griekse bodem. Deze benadering is in ons land steeds gevolgd. Duidelijk spreekt dit uit de Politieke Ordonnantie van de Staten van Holland van 1580, en niet anders was het in de Napoleontische wetgeving in de negentiende eeuw. Of je Hugo de Groot's "Inleidinge tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid" uit 1631 erop naslaat, of het handboek van Joannes van der Linden uit 1806, buiten kijf staat dat het huwelijk een vereniging van man en vrouw is. De omschrijving van het huwelijk in buitenlandse handboeken en encyclopedieën laat geen ander beeld zien.

Hoe ingrijpend is het dan ook dat in Nederland een langdurige traditie uit de westerse beschaving wordt doorbroken! Ook in het advies van de Raad van State is erop gewezen dat hiermee de gevoelens worden geraakt van velen die het huwelijk niet anders kunnen of willen zien dan zoals dat in onze cultuur sinds lang geweest is, namelijk een relatie tussen een man en een vrouw, waarbinnen in beginsel het nageslacht wordt verzorgd en opgevoed.

Grondwet
Gelet op de grote reikwijdte van de veranderingen, is het wel vergaand dat dit bij gewone wet kan gebeuren. Het is eigenlijk een veel te lichte procedure. In tal van landen is de bijzondere positie van huwelijk en gezin in de Grondwet vastgelegd. Dat dit in Nederland niet is gebeurd, kan wellicht mede worden verklaard uit het feit dat die bijzondere positie zo evident was, dat het niet in de Grondwet zelf behoefde te worden opgenomen. Evenmin als in het Burgerlijk Wetboek is neergelegd dat het huwelijk een verbintenis tussen man en vrouw is. De vraag dient zich dan ook aan of de huidige wijziging niet in strijd komt met ons ongeschreven constitutionele recht. Is daarom in plaats van een gewone wet, niet vooraf een Grondwetswijziging nodig? Daarvoor pleit ook dat de regering aangeeft dat onder het begrip huwelijk in de Grondwet inderdaad het huwelijk van twee personen van verschillend geslacht wordt verstaan (zie art. 28 Grondwet). Wat is de mening van de staatssecretaris hierover?

Waarom dit voorstel?

Het kabinet neemt met dit wetsvoorstel historisch gezien en wereldwijd beschouwd een volstrekt geïsoleerde positie in. Het stuit op veelsoortige en ernstige bezwaren. Dat alles roept temeer de vraag op: waarom komt het kabinet met dit wetsvoorstel? Welk belang is er mee gediend? Rust er niet een zware bewijslast op diegene die in zo'n belangrijke kwestie van onze publieke rechtsorde zo'n breuk voor zijn rekening neemt? Wat is de noodzaak van dit wetsvoorstel? Voor welke doelgroep is dit wetsvoorstel nu eigenlijk bedoeld? Welke inhoudelijke redenen zijn ervoor aan te voeren dat het kabinet deze stap heeft gezet, zo kort na de invoering van het geregistreerd partnerschap, terwijl het vorige kabinet daar nog niet voor voelde?

Gelijkheidsbeginsel?
Je mag bij zo'n ingrijpend voorstel toch wel een zeer gedegen inhoudelijke argumentatie verwachten. Die is echter niet te vinden. Met name vind ik onduidelijk wat naar de mening van de regering nu precies uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit. Aan de ene kant wordt in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad gesteld dat het gelijkheidsbeginsel niet dwingt tot openstelling van het huwelijk. Er kan niet gesproken worden van een schending van een discriminatieverbod zoals in wet of verdrag verankerd. Terecht. Niet alleen de Hoge Raad, maar ook boven-nationale rechtscolleges hebben dat herhaaldelijk uitgesproken. Ik noem slechts nog de uitspraak van het EHRM van 30 juli 1998, waarin opnieuw is uitgesproken dat het recht om te huwen en een gezin te stichten alleen ziet op het traditionele huwelijk tussen twee personen van verschillend geslacht. Begrijp ik het goed, dat ook de Nederlandse regering deze uitspraken ten volle onderschrijft? Aan de andere kant wordt echter tegelijk door de regering aan het gelijkheidsbeginsel zodanig zwaarwegende betekenis toegekend, dat, zoals dat heet, het huwelijk wordt opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Het is in het licht van dit beginsel zelfs een principezaak voor het kabinet! Het is voor de SGP-fractie onduidelijk, hoe het kabinet zowel het een als het ander overeind kan houden. Het is toch van tweeën een: óf het huidige huwelijk is een discriminatoir rechtsinstituut, óf het is het niet. Of het gelijkheidsbeginsel dwingt tot de voorgestelde verandering, óf dat is niet het geval. Kan de staatssecretaris zijn visie nader toelichten?

Openstelling van het huwelijk?
Tegen de door de regering gehanteerde terminologie "openstelling van het huwelijk" en "huwelijksverbod" maken wij ernstig bezwaar. Het zijn gekleurde, verwarrende, onzakelijke benamingen, die eigenlijk al bij voorbaat de huidige huwelijkswetgeving in de sfeer van discriminatie trekken. De kern van de voorgenomen wijziging van het huwelijksrecht is een wezensverandering van het wettelijk huwelijk. Hoe je hier ook over denkt, met die analyse zal toch een ieder kunnen instemmen. Het huidige huwelijk staat, afgezien van bepaalde huwelijksbeletselen zoals een te nauwe familieverwantschap, open voor een ieder. Het punt is alleen, dat gelet op het karakter van het huwelijk als een verbinding tussen man en vrouw, niet iedereen open staat voor een huwelijk! Te spreken over een huwelijksverbod voor paren van gelijk geslacht is daarom een verwarrende manipulatie van de werkelijkheid.

Vanuit de christelijke en klassieke visie moet worden geoordeeld dat de beschuldiging dat het huidige huwelijk discriminatoir is, kennelijk ongegrond is. Zonder ideologisch zand in de ogen is het onbegrijpelijk hoe men tot zo'n aanklacht kan komen. Het is dan niet twijfelachtig of aanvechtbaar, maar zonneklaar dat niet van gelijke gevallen sprake is. Het gelijkheidsbeginsel zelf kan de vraag of sprake is van gelijke situaties of niet, nooit beantwoorden. Het komt uiteindelijk toch op de achterliggende visie aan! Niemand kan ontkennen dat uit een verbintenis tussen twee personen van gelijk geslacht nimmer een kind geboren kan worden. Met andere woorden, de mogelijkheid tot voortplanting ontbreekt structureel. Deze fundamentele ongelijkheid rechtvaardigt ten volle een ongelijke behandeling.

Die ongelijkheid komt ook in die zin helder naar voren, dat het 'huwelijk' dat voor paren van gelijk geslacht wordt geschapen, belangrijke verschillen vertoont met het huidige huwelijk. De objectieve biologische verschillen leiden tot twee soorten huwelijk. Huwelijk mét en zónder afstammingsrechtelijke gevolgen. Aan een huwelijk voor personen van gelijk geslacht worden immers, naar onze mening terecht, geen afstammingsgevolgen toegekend. Een kind dat wordt geboren niet is daardoor niet van rechtswege familie van beide mannen of vrouwen. Het gelijkheidsbeginsel wordt oneigenlijk als breekijzer ingezet. Eerst door het wezen van het huwelijk te veranderen en de band tussen huwelijk en voortplanting te negeren, wordt een soort kunstmatige gelijkheid gezocht. Het gaat er het kabinet kennelijk om, koste wat het kost, ook een verbintenis tussen paren van gelijk geslacht als een huwelijk te kunnen etiketteren.

Symbool en signaal
De logische vervolgvraag is dan: waarom is dit zo belangrijk? Waar gaat het de bepleiters van de mogelijkheid van een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht uiteindelijk om? In dit verband valt op dat bij herhaling in de regeringsstukken gesproken wordt over de "symboliek" verbonden aan het huwelijk. Wat bedoelt men hier precies mee? Kan de staatssecretaris dit nader toelichten? In zekere zin is het merkwaardig dat de symboliek van het huwelijk kennelijk zo'n belangrijk argument is. Het huwelijk lijkt immers voor velen in de maatschappij juist veel van de symboliek verloren te hebben, getuige alleen al de vele alternatieve samenlevingsvormen, die ook openstaan voor personen van gelijk geslacht.

Ook wordt gesproken over een "signaal" dat relaties van personen van hetzelfde geslacht gelijke behandeling verdienen. Deze benadering lijkt aan te sluiten bij hetgeen van de zijde van het COC naar voren is gebracht, namelijk dat het wetsvoorstel absoluut een erkenning is dat homoseksuele relaties nu werkelijk gelijk worden gesteld met heteroseksuele relaties. Deze organisatie had het kabinet al eerder opgeroepen het paarse gehalte waar te maken en, zoals dat werd geformuleerd, op wetgevend terrein de sluitsteen van de homo-emancipatie te plaatsen. Herkent het kabinet zich in deze kwalificatie? Is het de bedoeling dat de publieke erkenning ook de maatschappelijke erkenning bevordert? Overigens wil ik niet suggereren dat alle mensen met een homoseksuele gerichtheid zich vertegenwoordigd weten door deze organisatie. Ook onder hen zijn er velen die met beslistheid afstand nemen van dit wetsvoorstel.

Wij proeven, zo beschouwd, dezelfde geest en dezelfde strijd der geesten achter dit wetsvoorstel als in het verleden ook aan de orde was bij de Algemene wet gelijke behandeling. Gaat het er uiteindelijk niet om, de christelijke visie hier uitdrukkelijk te diskwalificeren en te elimineren? We kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat paars hier zijn pragmatische jasje echt heeft uitgedaan, en zijn ware gezicht laat zien.

Het kabinet erkent dat gekozen wordt voor een benadering van het huwelijk die los komt te staan van religieuze opvattingen van het huwelijk. Welke opvatting wèl wordt aangehangen is niet duidelijk. Kan de regering nader aangeven op welke principes zij het personen- en familierecht gebaseerd ziet? Of worden alleen de ontwikkelingen in de publieke opinie gevolgd, zonder eigen kompas? Laat het kabinet de oren hangen naar de meest fanatieke lobby-organisatie met voldoende connecties in het politieke circuit? Is er een eind aan de eindeloze stroom van relatievormen waar de wetgever een regeling voor wil treffen? Is volstrekte individualisering en privatisering het eindpunt? Waar gaat het met ons personen- en familierecht naar toe, waar zonder nadere normering en fundering, vrijheid en gelijkheid in het vaandel staan? Hoe is het toch mogelijk dat het kabinet over alle bezwaren heenwalst en alles de sfeer uitademt: deze wet zal en moet er komen. De overheid kiest hier wel zeer opvallend voor de rol van zendeling en zedenmeester, maar dan niet de christelijke zeden, maar een revolutionaire vrijheids- en gelijkheidsideologie, die vijandig staat tegenover de christelijke waarden en normen.

De volgende stap?
De ontkerstening heeft met dit wetsvoorstel een nieuwe vertaling gekregen. Díe signaalwerking gaat ervan uit. Wat zal de volgende stap zijn?

In 1984 verscheen in het Nederlands Juristenblad een artikel: het huwelijk de rechtsorde uit. Dit wetsvoorstel lijkt op het eerste gezicht een heel andere kant uit te gaan. Als we alle ontwikkelingen op ons in laten werken, moeten we echter vaststellen dat het christelijk huwelijk stapsgewijs door een aantal opeenvolgende wetten wel degelijk wordt gesloopt. Wat behoort nog wel tot de essentialia van het huwelijk, in de visie van de regering? Waarom zou het bijvoorbeeld ook niet voor een beperkte periode kunnen worden gesloten? Als het huwelijk totaal wordt losgekoppeld van voortplanting, is het interessant waarom de regering bij nota van wijziging een huwelijk tussen twee broers of twee zussen alsnog expliciet heeft uitgesloten. Wat is uitgaande van het nieuwe wettelijk huwelijksbegrip, de ratio daarvoor?

Staat de deur niet wijd open voor verdere radicalisering? Het is leerzaam om te luisteren wat vanuit de COC wordt gezegd over dit wetsvoorstel: "Champagne en daarna gesprek. Het is een mijlpaal, maar geen eindstation." De aandacht wordt gevestigd op mensen die niet willen samenwonen, maar wel kinderen willen opvoeden en op mensen die met meerderen voor kinderen verantwoordelijk willen zijn. Hier en daar wordt ook reeds een pleidooi voor polygamie gehoord. Als het niet meer karakteristiek voor het huwelijk is dat het een verbintenis is van man en vrouw, waarom zou het dan wel iets voor maximaal twee mensen zijn? Het is opmerkelijk hoe zwak de afwijzing van polygamie in de nota naar aanleiding van het verslag is beargumenteerd: "Het lijkt moeilijk inpasbaar in onze cultuur." Is dat het voornaamste bezwaar? Is de invoering van polygamie een kwestie van tijd? Voormalig kamerlid Van Es heeft al gesproken over het laatste taboe: openstelling van het huwelijk voor meer personen tegelijk. Het wordt moeilijk om die stap straks ook niet te zetten, als je de bijbelse grondslag verlaat!

Het is daarom niet verwonderlijk, dat de hoogleraar personen- en familierecht Nuytinck zijn bijdrage in een recent verschenen bundel juridische opstellen eindigt met de vertwijfelde uitroep: "Wat is de volgende stap in deze ontwikkeling? Afschaffing van het verbod van bi- en polygamie? Ik sta nergens meer van te kijken. Van dit kabinet en dit parlement kan men werkelijk alles verwachten!"

Criminalisering afwijzing
Zoals gezegd, verwerpt de SGP-fractie de gelijkstelling van onbijbelse samenlevingsvormen met het huwelijk en kan zij niet meegaan in de publieke erkenning van onbijbelse verhoudingen. Wij voegen daar nog aan toe ons zorgen te maken over een klimaat waarin de bijbelse afwijzing van de homoseksuele leefwijze meer en meer in de criminele sfeer getrokken lijkt te worden. Dreigt niet de dictatuur van een culturele mode waarin alleen positieve uitspraken over homoseksualiteit geoorloofd lijken te zijn? Natuurlijk mag van iedereen verwacht worden dat de woordkeus niet opzettelijk beledigend is voor zijn medemens, wie het ook betreft. Maar aan de andere kant blijft ook waar, dat de afwijzing van de homoseksuele leefwijze of van ongehuwd samenwonen van man en vrouw, hoe vriendelijk die afwijzing ook wordt geformuleerd, eenvoudigweg niet aangenaam kan overkomen bij degene die daar anders over denkt. Wij blijven ons echter geroepen voelen en menen ook het recht te hebben om die mening op gepaste wijze uit te dragen. Ook van degene die onze overtuiging niet deelt, mag verwacht worden dat hij de uitspraken niet onder het vergrootglas legt om te zien of met behulp van een extensieve uitleg van het strafrechtelijk discriminatieverbod er niet iets strafwaardigs in schuilt.

Huwelijk alleen te bezien in burgerrechtelijke betrekkingen
Het kabinet heeft aangegeven de godsdienstige bezwaren tegen het wetsvoorstel tot wezensverandering van het huwelijk te onderkennen. Daarbij is aangegeven dat de wet deze opvatting respecteert door het huwelijk slechts te bezien in zijn burgerrechtelijke betrekkingen. Wat bedoelt het kabinet daar precies mee? Graag hoor ik hier een nadere toelichting op. Het gaat hier om een reeds bestaande bepaling, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat het voor het publieke recht niet bepalend is of men al dan niet kerkelijk gehuwd is. Ik zie niet in dat daarmee in enige zin wordt tegemoetgekomen aan de godsdienstige bezwaren tegen het zogenaamde sekseneutrale huwelijk. Immers, het gaat er nu juist om welke keuze het kabinet maakt inzake het burgerlijke huwelijk. Het kan toch niet anders worden gezien dan dat het kabinet hier de christelijke en klassieke visie op het huwelijk verwerpt en kiest voor een invulling die hier haaks op staat?

Kloof tussen burgerlijk huwelijk en kerkelijk huwelijk
Deze keus impliceert dat er een wig wordt gedreven tussen burgerlijk huwelijk en kerkelijk huwelijk. De communicatie tussen kerk en staat wordt door de wijziging van het huwelijksrecht ernstig verstoord. Dat is eveneens een ernstig bezwaar tegen dit wetsvoorstel. Onder meer de reformatorische kerken hebben in de kerkelijke erkenning van het huwelijk steeds de burgerlijke rechtsorde gevolgd. Als dit wetsvoorstel wet wordt, zal het zich echter kunnen voordoen dat een wettig huwelijk beslist niet door de kerk kan worden erkend, ja zelfs als nietig en verwerpelijk wordt beschouwd. Het is de wetgever die eenzijdig de bestaande consensus over de invulling van het huwelijksbegrip verstoort en daarmee nodeloos fragmentatie van recht en begripsverwarring bewerkstelligt.

Vrijheid van de kerken
De regering heeft erkend dat het de kerken vrij staat om te beslissen of zij al dan niet tot bevestiging van een relatie van twee personen van hetzelfde geslacht overgaan. Feit blijft toch dat de kerken die dat weigeren als gevolg van dit wetsvoorstel min of meer in de beklaagdenbank worden gezet en de verdenking van discriminatie op zich laden. Met andere woorden: de gevestigde praktijk om alleen het huwelijk tussen een man en een vrouw te bevestigen, komt in de sfeer van gedoogde discriminatie terecht. Erkent de het kabinet dit bezwaar?

Internationaal isolement
Ook bij degenen die dit wetsvoorstel niet principieel verwerpen, bestaat veel bezorgdheid over de gevolgen van dit wetsvoorstel in het juridische verkeer met andere landen. De Nederlandse bouw aan de gelijkheidstoren brengt ook op het internationale vlak de nodige spraakverwarring teweeg. De internationale overeenstemming over het huwelijksbegrip, zoals dat in tal van verdragen voorkomt, wordt door Nederland opgebroken. Zullen de beide wetsvoorstellen die we vandaag bespreken nog tot de opzegging van verdragen aanleiding geven? Kan het kabinet bevestigen dat op dit moment geen enkel ander land ter wereld een huwelijksdefinitie als de voorgestelde kent, en ook geen enkel land ter wereld dit van plan is? De realiteit is dan niet dat Nederland voorop loopt, maar alleen staat. Met verbazing wordt in het buitenland naar de Nederlandse ontwikkelingen gekeken. Waarom wordt hier voor een eilandpositie gekozen, terwijl in andere debatten, zoals bijvoorbeeld nog recent bij de bespreking van de notitie over het drugsbeleid, met verve wordt betoogd dat Nederland als relatief klein rechtsgebied er niet verstandig aan doet een geïsoleerde positie in te nemen? Onduidelijk is ook waarom de regering het minder aangewezen acht om de problematiek van de erkenning van het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht thans in de Europese Unie aan de orde te stellen. Kan de regering haar motieven nader toelichten? Is het overigens zo dat in de Europese context in het geheel geen plannen bestaan om het materiële familierecht te harmoniseren?

In de schriftelijke voorbereiding is al het nodige gewisseld over de problematiek van de hinkende rechtsverhoudingen. Verbintenissen tussen mensen van gelijk geslacht zullen niet op erkenning als huwelijk in het buitenland kunnen rekenen. De regering gaat hier wel erg gemakkelijk mee om door het voornemen te uiten om een publieksbrochure het licht te doen zien waarin op de mogelijke consequenties wordt geattendeerd. Afgezien van de verwerpelijkheid van het wetsvoorstel als zodanig, meent de SGP-fractie nog steeds dat van een zorgvuldige wetgever verwacht mag worden dat tenminste vóór de inwerkingtreding, maar eigenlijk voor de parlementaire afhandeling, regels van internationaal privaatrecht tot stand gebracht zouden moeten zijn.

De wetgever mag er niet doof en blind voor zijn dat ook door deskundigen uit de wereld van het internationaal privaatrecht is betoogd dat de prijs voor dit wetsvoorstel te hoog is. Het is toch onvoorstelbaar dat het kabinet die bezwaren eenvoudig elimineert met de stelling dat de problematiek van de hinkende rechtsverhoudingen nimmer reden kan zijn om van dit wetsvoorstel af te zien! Kennelijk is de ideologische inspiratie voor dit wetsvoorstel zo sterk, dat alle bezwaren bij voorbaat voor lief worden genomen. Het buitenland zal het weten: in Nederland is het licht opgegaan! Over de grens komen "gehuwden" in de schemer of de duisternis terecht.

Nationale recht
Als we ons beperken tot het nationale recht, is evenzeer duidelijk, dat het onderhavige wetsvoorstel uit oogpunt van rechtszekerheid veel vragen oproept. Waar alom wordt geklaagd over juridisering en een uitvoerig beleid wordt afgekondigd om dat tegen te gaan, doet het kabinet er hier nog een schepje bovenop. Ook hier is stevige rechtsgeleerde kritiek gekomen: dat het wel buitengewoon onverstandig is om zo kort na de invoering van het geregistreerde partnerschap nu alweer een nieuwe rechtsfiguur te introduceren: het huwelijk zonder afstammingsrechtelijke gevolgen. Het inmiddels bekende refrein luidt echter ook hier weer: het is een principezaak, dus ook de evaluatie van het geregistreerde partnerschap behoeven we niet af te wachten. Ook al is het voor paars een principezaak, betekent dat nu dat de beginselen van zorgvuldige wetgeving overboord worden gezet? Anders dan de commissie-Kortmann unaniem had geadviseerd, blijft het geregistreerde partnerschap ook na de openstelling van het huwelijk bestaan. Het is wel paradoxaal, dat waar recente krantenberichten melden dat het aantal alleenstaanden voortdurend stijgt, de wetgever zich beijvert om meer, onderling slechts beperkt verschillende, rechtsfiguren te scheppen voor tweerelaties. Verwarring en onduidelijkheid worden er door gestimuleerd. De gevolgen voor andere wetten moeten blijken uit de aanpassingswetgeving. Een dergelijk wetsvoorstel is inmiddels bij de Kamer ingediend. Volgens de nota naar aanleiding van het verslag is het de bedoeling dat de wetten tegelijkertijd in werking treden. Wat betekent dit voor de beoogde datum van inwerkintreding?

Gewetensbezwaren
Een belangrijk onderwerp, waarvoor ik nu de aandacht wil vragen, is de positie van de ambtenaren van de burgerlijke stand. Als dit wetsvoorstel kracht van wet zou krijgen, zullen velen in gewetensnood geraken. Op basis van de traditionele, christelijke visie op het huwelijk zullen immers veel ambtenaren niet mee kunnen werken aan de voltrekking van een "huwelijk" van personen van gelijk geslacht. De SGP-fractie is van oordeel dat van de ambtenaar die daartegen principiële bezwaren heeft, nimmer verlangd mag worden dat hij aan een dergelijk huwelijk meewerkt.

Het is goed hierbij te bedenken dat aan de huwelijksvoltrekking ook ceremoniële aspecten verbonden zijn. Ik denk aan de persoonlijk getinte toespraak en felicitaties van de ambtenaar. Het zal duidelijk zijn dat het hier om meer dan een formeel-wettelijke taak gaat, en daarom uitdrukkelijk ook een positieve grondhouding van de ambtenaar tegenover een dergelijke verbintenis wordt verwacht. De regering stelt zich in de schriftelijke gedachtewisseling zeer terughoudend op, onder verwijzing naar de autonome positie van de gemeenten en de wettelijke taakstelling voor de ambtenaren. Ik denk evenwel dat een meer gedegen standpuntbepaling door de regering geboden is.

De problematiek van de gewetensbezwaarde ambtenaren is in het verleden reeds aan de orde gekomen bij de invoering van het geregistreerd partnerschap. Op vragen van de SGP-fractie zei de regering er toen van uit te gaan dat gemeenten een praktische oplossing zouden vinden. Voor een deel is dit ook het geval geweest. De onduidelijkheid is echter toegenomen doordat de VNG geen consistente lijn heeft gevolgd. Eerst werd gesteld dat bij verordening of reglement een ontheffingsregeling kan worden opgenomen. Diverse gemeentebesturen hebben dit advies opgevolgd. In een nieuwe ledenbrief van oktober 1999 is de VNG van dit standpunt teruggekomen en is een dergelijke regeling van de hand gewezen. Hierdoor is de nodige verwarring ontstaan. De praktijk is nu dat er gemeenten zijn met een ontheffingsregeling, gemeenten met afspraken in de sfeer van de werkverdeling en gemeenten die geen enkele consideratie hebben met ambtenaren met gewetensbezwaren. Die verwarring wordt niet weggenomen doordat de regering zich zonder gedegen onderbouwing aansluit bij de laatste spreker van de VNG.

Naar onze mening wordt met een terughoudende opstelling aan de ernst van de gewetensnood onvoldoende recht gedaan en ook een onnodig rigide standpunt ingenomen. We spreken hier enerzijds over ambtenaren die jarenlang hun werk naar tevredenheid hebben gedaan. Zou het kabinet het nu werkelijk redelijk vinden dat dergelijke ambtenaren gedwongen worden het veld te ruimen, als zij op herkenbare principiële gronden niet mee kunnen gaan met fundamentele veranderingen in hun wettelijke taken? En waar het gaat om het aannemingsbeleid van nieuwe ambtenaren: Zou het niet buitengewoon onredelijk zijn als men in de toekomst alleen maar ambtenaar van de burgerlijke stand kan worden als men positief staat tegenover een huwelijk van personen van gelijk geslacht? Dit betekent dat in feite een aanzienlijk deel van de bevolking de toegang tot een dergelijk ambt wordt ontzegd. Zou de regering een dergelijk beroepsverbod daadwerkelijk voor haar rekening willen nemen?

Een formalistische opstelling doet geen recht aan de principiële bezwaren die het kabinet zegt te respecteren. Maar het is ook praktisch bezien onredelijk, nodeloos bezwarend, om van elke individuele ambtenaar te verlangen dat hij meewerkt aan alle soorten van werkzaamheden. Van de gemeenten mag in ieder geval worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te komen tot een praktische verdeling van werkzaamheden, waardoor degenen die op principiële gronden niet mee kunnen werken aan een beperkt deel van de werkzaamheden, worden ontzien. Deelt het kabinet onze visie dat gemeenten die op geen enkele manier bereid zijn mee te werken aan een praktische oplossing in de sfeer van een taakverdeling, zich schuldig maken aan indirecte discriminatie wegens godsdienst?

Deze benadering kan worden ondersteund door bij wet uitdrukkelijk een basis te scheppen voor een differentiatie in de werkzaamheden. De regering geeft aan dat ambtenaren dienen te handelen conform hun wettelijke taakstelling. Is de regering het met ons eens dat die wettelijke taakstelling geenszins hoeft te impliceren dat alle ambtenaren van de burgerlijk stand daadwerkelijk alle soorten van werkzaamheden uitvoeren? Daar komt bij dat ook externe ambtenaren van de burgerlijke stand kunnen worden ingezet! Ons voorstel is daarom om in de Gemeentewet (opnieuw) te bepalen dat bij gemeentelijke verordening een verdeling van werkzaamheden wordt vastgesteld. Aldus wordt een differentiatie in taakstelling mogelijk gemaakt, en vervalt het bezwaar dat ambtenaren zich onttrekken aan de wettelijke taakstelling. Hoe staat de regering hier tegenover? Ook indien -naar wij hopen- het wetsvoorstel openstelling huwelijk de eindstreep niet haalt, kan een dergelijke wetswijziging nuttig zijn met het oog op gewetensproblemen in verband met het geregistreerd partnerschap.

Concluderend

Mevrouw de Voorzitter. Zonder pretentie van volledigheid hoop ik met het voorgaande betoog iets duidelijk te hebben gemaakt van de ernst van de bezwaren tegen het wetsvoorstel openstelling huwelijk. Eerst en vooral hebben wij godsdienstige bezwaren. Daarnaast menen wij dat het voorstel haaks staat op historische, culturele en internationale waarden. Maar ook de juridische bezwaren zijn zo diepgaand en talrijk, dat die op zichzelf beschouwd evenzeer zelfstandige grond voor afwijzing van dit wetsvoorstel bieden.

Wij zijn er diep van overtuigd dat het wetsvoorstel niet een stap voorwaarts, maar een enorme stap achteruit is, en roepen regering en parlement daarom nogmaals dringend op deze stap niet te zetten!

2. Adoptie personen van hetzelfde geslacht

Nauw verbonden met het wetsvoorstel openstelling huwelijk is het wetsvoorstel dat adoptie van Nederlandse kinderen door personen van hetzelfde geslacht mogelijk moet maken. Het gaat hierbij vooral om de adoptie door de vrouwelijke partner van de moeder van het kind, dan wel de mannelijke partner van de vader van het kind. Ligt bij het andere wetsvoorstel het huwelijk onder vuur; met dit wetsvoorstel is het gezinsleven in het geding.

Vergelijkbare bezwaren
Veel van de bezwaren die ik reeds naar voren bracht bij de bespreking van het wetsvoorstel openstelling huwelijk zijn mutatis mutandis ook hier aan de orde. De Raad van State heeft een zeer negatief advies over dit wetsvoorstel gegeven en de indiening ervan met klem afgeraden. De ontwikkelingen in de rechtspraak wezen ook hier evenmin in de richting van dit wetsvoorstel. Van diverse zijden is ook de wenselijkheid en noodzaak van dit wetsvoorstel betwijfeld in het licht van eerdere wetgeving, in dit geval de mogelijkheid van gezamenlijk gezag.

De geïsoleerde positie van Nederland is bij dit wetsvoorstel eveneens aan de orde. In geen enkel ander land ter wereld is adoptie door personen van hetzelfde geslacht wettelijk mogelijk. Integendeel, mede vanuit het belang van het kind wordt een dergelijke figuur van de hand gewezen. Een adoptie door paren van gelijk geslacht behoeft in het buitenland dan ook niet op erkenning te rekenen. Dit geeft allerlei onduidelijke situaties. Zo geeft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag zelf bijvoorbeeld aan dat indien de adoptie in een ander land niet wordt erkend, het kind daar niet als erfgenaam van de adoptieouders wordt beschouwd.

Belang van het kind
Tot voor kort was het uitgangspunt dat ook in het adoptierecht zo nauw mogelijk moet worden aangesloten bij de situatie van het biologische ouderschap, waarbij het kind een vader en een moeder heeft. Wil het kabinet nog eens uitdrukkelijk aangeven op grond van welke argumenten deze lijn nu niet meer wordt gevolgd? Het feit dat in de natuur de kinderzegen alleen verbonden is aan een verbintenis tussen een man en een vrouw, is niet een toevallige gril van de natuur, maar, naar wij uit de Bijbel kunnen weten, het uitdrukkelijk oogmerk van de Schepper. Wij zien het niet als een soort weeffout in de schepping, maar als een wezenlijk element van de scheppingsordening dat het voorbrengen van het nageslacht exclusief is gekoppeld aan het samenleven van man en vrouw.

Adoptie is een bijzondere maatregel, een ingrijpende afwijking van de normale praktijk dat een kind bij de biologische ouders opgroeit. Het is een ingrijpende stap als een kind wordt losgemaakt van de natuurlijke vader en/of moeder. Dat is naar onze overtuiging alleen aanvaardbaar als duidelijk is dat de biologische ouders niet meer voor het kind kunnen zorgen. Met de adoptie moet vervolgens uitdrukkelijk ook het belang van het kind voorop staan, en niet de kinderwens van de adoptiefouders. Het belang van het kind is naar onze overtuiging als regel het meest gediend als het kan opgroeien in een situatie die aansluit op de normale, natuurlijke opvoedingsomgeving, dat wil zeggen in een gezin met een vader en een moeder. Sinds jaar en dag is erkend dat voor een gezonde en evenwichtige opvoeding van het kind het veruit de voorkeur verdient dat een kind door een vader en een moeder wordt opgevoed. De wezenlijk verschillende aanleg en gaven van man en vrouw kunnen binnen de opvoeding zo ten goede van het kind worden gebracht. Het is een voorrecht als een kind mag opgroeien in een sfeer van aandacht, liefde en geborgenheid, door een vader en een moeder. Die beschermende structuur van het gezinsleven is essentieel voor de overdracht van waarden en normen. De SGP-fractie verzet zich op principiële gronden tegen de mogelijkheid tot adoptie door paren van gelijk geslacht. Niet omdat de beide mannen of beide vrouwen geen goede opvoeders zouden kunnen zijn, maar omdat het kind uitdrukkelijk een vader of een moeder wordt onthouden.

Het is van belang te beseffen dat adoptie altijd een ingrijpende stap is, omdat daaraan en zekere vorm van ‘afstand doen’ door één of meer biologische ouders verbonden is. De Stichting Möbius voor geadopteerde Nederlanders heeft naar voren gebracht dat een groot deel van de geadopteerden te maken heeft gehad met identiteitsproblemen. “Wanneer je tegemoetkomt aan het verlangen van homoseksuele en lesbische paren om een kind te adopteren, dan loop je het risico dat deze problematiek zich zal verergeren”, zo waarschuwde een woordvoerder van deze stichting. Ook de nadelen van de zogenaamde dubbele uitzonderingspositie mag niet worden onderschat. De geadopteerde bevindt zich reeds in een uitzonderingspositie. Over het algemeen vormt het nog een extra belasting als daarbij komt dat het kind niet een vader en een moeder, maar twee vaders of twee moeders krijgt.

Over de mogelijke risico’s voor de kinderen bij adoptie door paren van gelijk geslacht wordt wel erg gemakkelijk heengestapt. De regering stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat het onderzoek dat er is, niet noopt tot argwaan, zodat het verantwoord is op de ingeslagen weg door te gaan. Is daarmee het uitgangspunt van het regeringsbeleid dat het geheel en al onverschillig is in welke relatievorm een kind opgroeit? Kent de regering geen enkele betekenis toe aan het feit dat een paar van gelijk geslacht biologisch nooit tot voortplanting in staat is?

Ideologische achtergrond
Waarom is dit wetsvoorstel er gekomen? Wij willen de regering nog eens uitdrukkelijk vragen in te gaan op de vraag in hoeverre de wens tot gelijkberechtiging van paren van gelijk geslacht en van ongelijk geslacht hier heeft meegewogen. Het komt ons voor dat hiér de drijvende kracht achter dit wetsvoorstel gezocht moet worden, meer dan in de belangen van het kind. Wij beschouwen het dan ook als een logisch vervolg op de “Wet openstelling huwelijk”. Ziet de regering ook het breder gesignaleerde gevaar dat de nadruk op gelijke behandeling ertoe kan leiden dat de toetsingsmaatstaf van het belang van het kind systematisch buiten spel wordt gezet?

Over gelijke behandeling gesproken: Hoe zit het eigenlijk met de gelijke behandeling van de kinderen die ter adoptie worden afgestaan? De adoptie door paren van gelijk geslacht betekent vanuit het perspectief van het kind een fundamentele ongelijkheid met kinderen, die in overeenstemming met de natuurlijke situatie een vader en moeder hebben. In het verlengde hiervan rijst de vraag welke mogelijkheden er voor kinderen zijn om de adoptie te herroepen. Wil de staatssecretaris daar eens op ingaan?

Kunstmatige voortplantingstechnieken
De regering beklemtoont dat de verruimde adoptiemogelijkheden een verbetering betekenen voor de juridische positie van het kind dat reeds feitelijk door een paar van gelijk geslacht wordt opgevoed. Dat is echter niet het hele verhaal. Evenzeer zal de mogelijkheid van adoptie worden aangegrepen voor gevallen waarin nakomelingschap is gezocht door welbewuste tussenkomst van een derde met aanwending van kunstmatige voortplantingstechnieken. De SGP-fractie heeft tegen een dergelijke handelwijze principiële bezwaren. Hoe staat de regering tegenover de ontwikkeling dat opzettelijk een situatie wordt gecreëerd waarin een kind zonder vader dan wel moeder zal opgroeien? Kunnen de wetsvoorstellen die wij vandaag bespreken als een aanmoediging hiervan worden gezien?

Ik roep in dit verband in herinnering dat een tijdje geleden door de Commissie Gelijke Behandeling is geoordeeld dat klinieken bij reageerbuisbevruchting lesbische paren niet mogen weigeren. In antwoord op schriftelijke vragen van de SGP-fractie heeft de regering zich eveneens op het standpunt gesteld dat homoseksuele paren niet mogen worden “achtergesteld” bij heteroseksuele paren. Vindt de regering nu werkelijk dat hier van een gelijke situatie sprake is? Bij de aanwending van de waaier van medische technieken ten behoeve van de kinderwens van een paar van gelijk geslacht gaat het immers niet meer om een behandeling naar aanleiding van een medisch te duiden vruchtbaarheidsproblematiek. Het gaat hier om het kunstmatig totstandbrengen van nakomelingschap in gevallen waarin, gelet op de aard van de relatie, voortplanting per definitie onmogelijk is. De SGP-fractie betreurt het zeer dat met de aanwending van kunstmatige voortplantingstechnieken wordt getreden buiten het kader van het huwelijk tussen een man en een vrouw. Op dit terrein ligt ook wel in het bijzonder een ordenende taak voor de regering in het beteugelen van allerlei uitwassen.

Nieuwe voorwaarde
In de schriftelijke voorbereiding is nogal wat aandacht besteed aan de nieuwe voorwaarde voor adoptie dat vaststaat dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders te verwachten heeft. Merkwaardig blijf ik de toepassing van deze voorwaarde vinden ingeval een omgangsregeling tussen de niet-verzorgende ouder en het te adopteren kind bestaat. De regering stelt zich op het standpunt dat die omgangsregeling ook na de adoptie tot stand kan blijven. Dat klinkt geruststellend en eenvoudig. De vraag moet echter gesteld worden welke effecten dit voor het betreffende kind kan hebben, dat zich geen rekenschap geeft van allerlei verschillende juridische constructies, maar zich geconfronteerd weet met drie ouders c.q. opvoeders. Dit bezwaar staat geheel los van het gegeven dat de rechter bij iedere omgangsregeling en de praktische uitvoering daarvan zal moeten bepalen of de ‘nieuwe voorwaarde’ adoptie in de weg staat of niet.

Adoptie van kinderen vanuit het buitenland
De adoptie van kinderen uit het buitenland is naar ons oordeel terecht niet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel gebracht, al berust de stellingname van de regering slechts op de -begrijpelijke- praktische overweging, dat geen adoptieland bereid is kinderen af te staan aan een paar van gelijk geslacht.

De regering heeft aangegeven dat in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, zal worden gepreciseerd dat onder echtgenoten alleen echtgenoten van verschillend geslacht wordt verstaan. In de aanpassingswet wordt daarin voorzien. De vraag is echter of de regeling zelfs na een dergelijke wijziging voldoende sluitend is. In hoeverre kan via een omweg toch bereikt worden dat feitelijk een kind wordt geadopteerd door een paar van gelijk geslacht? Bij de uitwerking van het Haags Adoptieverdrag in Nederland in de Wet opeming buitenlandse kinderen ter adoptie is de zogenoemde eenouderadoptie ruimhartig mogelijk gemaakt. Is het waar dat hierdoor in de praktijk ook een persoon die niet alleenwoont, maar samenwoont met een ander, toch alleen een adoptieverzoek kan indienen? Dit kan toch niet de bedoeling zijn van de eenouderadoptie! In het tijdschrift Adoptie van december 1999 is aangegeven dat de ruime uitleg van de eenouderadoptie in de praktijk allerlei vragen oproept. Kan de staatssecretaris toelichten waarom in artikel 4 van genoemde wet gehuwde personen samen een adoptieverzoek moeten indienen, maar dat deze eis niet geldt voor personen die deel uitmaken van andere samenlevingsvormen? Vanwaar deze ongelijke behandeling? In strijd met de bedoeling van de wetgever zou via de route van de eenouderadoptie toch adoptie door paren van gelijk geslacht mogelijk worden. Bovendien kan de weg van éénouderadoptie oneigenlijk gebruikt worden door samenwonende ouders van verschillend geslacht, als één van de ouders niet aan de te stellen eisen, bijvoorbeeld ten aanzien van de leeftijd, voldoet. Is de staatssecretaris bekend met deze problematiek en is hij bereid de wet op dit punt aan te scherpen?

Gevolgen voor bestaande adoptie door gehuwden
In commentaren is de vrees uitgesproken dat de mogelijkheid van adoptie van kinderen door paren van gelijk geslacht binnen Nederland zodanig vervreemdend werkt bij de adoptielanden, dat zij mogelijk niet langer bereid zijn om kinderen aan Nederlandse ouders af te staan, ook niet aan ouders van verschillend geslacht. Nog niet zo lang geleden is door een woordvoerder van de ISS, de International Social Service, die vrees opnieuw verwoord. In het nader rapport heeft de regering toegegeven dat hierover onduidelijkheid bestaat. In de nota naar aanleiding van het verslag slaat de regering een meer geruststellende toon aan en wordt gesteld dat deze wetswijziging geen invloed zal hebben. Op een andere plaats (blz. 15) wordt gezegd dat dit gevaar niet lijkt te bestaan. Kan de staatssecretaris nader beargumenteren waarom naar zijn mening die vrees ongegrond is? Hoe grondig is het uitgevoerde onderzoek geweest? Kan nu al wel voorspeld worden wat de toekomstige effecten zullen zijn van de publiciteit rond deze wetswijziging? Ligt het niet voor de hand dat in het buitenland de gedachte zal postvatten, dat in Nederland meer gewicht wordt toegekend aan het faciliteren van alternatieve samenlevingsvormen dan aan het belang van het kind?

Antillen en Aruba
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt naar aanleiding van de vraag naar de consequenties voor de Antillen, gemeld dat het hier niet om een Rijkswet gaat, en het aan de regering van de Antillen en Aruba wordt overgelaten om te beslissen of zij zelf voorstellen wil maken of niet. In het wetsvoorstel openstelling huwelijk is aangegeven dat over dat wetsvoorstel wel overleg is gevoerd tussen de betreffende ministers van Justitie. Heeft dit overleg ook plaatsgevonden over het wetsvoorstel adoptie door paren van gelijk geslacht? Zo nee, waarom is hier een andere procedure gevolgd? Waarom is overigens in beide gevallen niet voor een Rijkswet gekozen? Afronding

Mevrouw de Voorzitter, ik ga afronden. Ik hoop voldoende duidelijk gemaakt te hebben dat voor de SGP-fractie ook het wetsvoorstel adoptie personen van hetzelfde geslacht op bijbelse gronden en met het oog op het alom onderstreepte belang van het kind, onaanvaardbaar is. Wij betreuren het dat wordt bevorderd dat het voortbrengen en opvoeden van kinderen steeds meer los wordt gemaakt van het huwelijk tussen man en vrouw. De SGP-fractie is bevreesd dat de publieke erkenning en gelijkschakeling van relaties van gelijk geslacht op termijn de vertechnisering en de commercialisering van de voortplanting zal bevorderen. Schrijnend symbolisch is het, dat als gevolg van dit wetsvoorstel, de categorieën vader en moeder uit de bevolkingsadministratie verdwijnen. Daarvoor in de plaats komt een ‘ouder 1’ en een ‘ouder 2’. Wie meent nu werkelijk dat dit een stap voorwaarts is?

De SGP-fractie zoekt in het algemeen een constructieve opstelling te kiezen. Wij scheppen er geen behagen in om wetsvoorstellen af te kraken. Bij deze wetsvoorstellen is het ons echter niet alleen onmogelijk om tot een positieve beoordeling te komen, maar valt het ons zwaar om zelfs maar enig begrip op te brengen voor de wetsvoorstellen, die ten diepste een provocerend karakter hebben. Het is een droevig dieptepunt in het optreden van dit kabinet. Van harte hopen wij dat deze wetsvoorstellen het Staatsblad niet zullen halen.

Wij willen de regering terugroepen tot de bijbelse orde. Dan gaat het maar niet om het opvolgen van wat abstracte voorschriften, maar om het volgen van de heilzame ordening van de Schepper, aan Wie wij allen eenmaal verantwoording moeten afleggen voor al onze daden. Alleen binnen díe kaders zal het de samenleving werkelijk welgaan. Maar ook binnen de bedding van het bijbelse huwelijks- en gezinsleven blijft er nog genoeg onvolkomens over. Dat ontslaat ons evenwel niet van de plicht om te wijzen op Gods ordeningen en geboden, waaraan alle mensen gelijk gebonden zijn. Wij hopen dat niet vanuit de hoogte te doen, maar vanuit de diepe overtuiging dat wij allen zondige mensen zijn, die zonder onderscheid zijn aangewezen op Gods genade.