Bijdrage CDA-fractie aan debat over de wetsvoorstellen:

* Wet openstelling huwelijk (26 672)
* Adoptie door personen van hetzelfde geslacht (26 673)

Inbreng wet openstelling huwelijk:

Voorzitter,
Het debat wat wij vandaag met elkaar aangaan, gaat over rechtsfiguren, over juridische kwesties, maar ook en vooral over emoties en gevoelens. Over liefde, vriendschap, trouw. Want hoe zou je anders aan elkaar getrouwheid, hulp en bijstand kunnen beloven? Onze samenleving zou er kil uitzien wanneer onze onderlinge relaties alleen maar zakelijk en op contractbasis geregeld zouden zijn. Het huwelijk en het geregistreerd partnerschap zijn meer dan contracten, het zijn verbindtenissen van mensen die samen verder willen door dik en dun. Ze hebben recht op erkenning en ondersteuning, ook van deze Kamer als mede-wetgever. Daarin ligt ook de gevoeligheid van dit debat besloten: bij het voorstel om het huwelijk open te stellen voor twee mannen of twee vrouwen voldoet het kabinet aan de wens van sommige homosexuelen. Zij zien het honoreren van deze wens als een extra erkenning van hun relatie. Daartegenover zijn er anderen, voor wie het huwelijk niets anders kan zijn dan een relatie tussen man en vrouw en hun eventuele kinderen. Daar waar de ene groep erkenning ondervindt, ondervindt de andere groep tegelijktijd miskenning wanneer zij tesamen onder de noemer “huwelijk” gaan vallen zoals dit wetsvoorstel beoogt. Het kabinet heeft haar keuze in deze conflicterende belangen duidelijk gemaakt in dit wetsvoorstel. Over de onderbouwing van het kabinetsstandpunt leven bij mijn fractie vragen die ik graag aan de staatssecretaris voorleg. Ik wil echter beginnen met het uiteenzetten van de weg die het CDA gegaan is sedert 1986.

CDA standpunt in perspectief

Voorzitter,
In 1986 opende het CDA met het rapport 1+1=samen, geheel tegen de toenmalige trend van individualisering in, de discussie over huwelijkse en niet-huwelijkse relaties. Dit rapport deed veel stof opwaaien binnen en buiten mijn partij omdat in dit rapport vormen van partnerschapsregistratie werden uitgewerkt en ook openstelling van het huwelijk werd onder de loep genomen. Natuurlijk waren er contacten met vele organisaties en belanghebbenden in het voortraject van de publicatie van het boekwerk. Ook het COC als belangenvertegenwoordiger van de homo-beweging, was voor een gesprek uitgenodigd. Toen, 14 jaar geleden, was er bij het COC geen enkele behoefte aan openstelling van het burgerlijk huwelijk. Argument was destijds dat homofiele partners hun relatie anders beleefden dan heterofiele partners en dit was, zo vermeldt ook het rapport, voor een aantal homofielen reden om – hoewel zij een met gehuwden vergelijkbare rechtspositie voorstonden – niet als huwelijk of ‘pseudo huwelijk’ aan te duiden.

Sedert dit rapport en de daaropvolgende partijdiscussie staat het CDA op het standpunt dat enerzijds het huwelijk gezien moet worden als een relatie tussen man en vrouw waarbinnen een afstammingsrelatie tot kinderen kan ontstaan, maar dat er voor andere samenlevingsvormen van twee personen zoveel mogelijk gelijke rechten en plichten moeten worden geschapen. Homo- en heterorelaties zijn dan ook voor het CDA volkomen gelijkwaardig hoewel niet identiek. Het CDA kiest voor de erkenning van de verscheidenheid in duurzame relatievormen. Wanneer mensen duurzaam verantwoordelijkheid voor elkaar willen dragen, dient de overheid deze verantwoordelijkheid recht te doen door daarvoor de juridische en sociaal economische voorwaarden te scheppen.
De maatschappij is dynamisch, is in beweging. Ook relaties tussen mensen veranderen, net als de samenleving, van patroon waardoor nieuwe behoeften ontstaan waar de overheid op in moet spelen zodat eenieder op voldoende rechtsbescherming kan rekenen. Het CDA is daar bepaald niet doof of blind voor.

Geregistreerd Partnerschap, gelijkwaardige erkenning

Voorzitter,
Het geregistreerd partnerschap is dan ook vast onderdeel van de CDA-dicsussie geworden en vanaf 1986 in de opeenvolgende CDA- verkiezingsprogramma’s bepleit. “De partnerschapregistratie staat naast het huwelijk en is in vrijwel alle opzichten gelijkwaardig aan het huwelijk”, zo stond in 1995 te lezen in de nota ‘leefvormen’ van toenmalig staatssecretaris Schmitz, die uitdrukkelijk openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht niet overwoog. De CDA-fractie was het op dat punt zeer met haar eens. Wij zijn dan ook voorstander van het  het geregistreerd partnerschap dat in de volksmond voor sommigen “homohuwelijk” is gaan heten. Uiteindelijk heeft de CDA fractie tegen het wetvoorstel gestemd omdat het geregistreerd partnerschap ook zou worden opengesteld voor partners van verschillend geslacht.
De gelijkwaardigheid van deze rechtsvorm aan het huwelijk blijkt uit het feit dat beide instituten gelijke rechtsgevolgen kennen en de juridische status van betrokkenen de zelfde is, namelijk burgerlijke staat en aanverwantschap. Zoals ik al eerder aangaf ziet de CDA fractie het geregistreerd partnerschap als de erkenning van de twee-relatie tussen paren van gelijk geslacht. Hun relatie moet gezien worden als gelijkwaardig aan die van het huwelijk tussen man en vrouw. Samen kinderen krijgen kunnen paren van gelijk geslacht echter niet en afstammingsrechtelijke gevolgen zullen dus niet automatisch kunnen ontstaan. Er is altijd nog de andere biologische ouder waarmee het kind verbonden is. Wat het CDA betreft mogen de banden met die ouder niet zo maar mogen verbroken. Een rechtsfiguur als het geregistreerd partnerschap zal voor paren van gelijk geslacht hun onderlinge relatie net zo goed moeten regelen als het huwelijk, voor hun relatie tot kinderen zullen echter extra bepalingen nodig zijn.

Het huwelijk, meer dan symboliek

Voorzitter;
Het huwelijk is tot op heden een rechtsfiguur die duurzame verbindtenis tussen man en vrouw regelt, maar ook gelijk de eventueel uit dat huwelijk voortkomende kinderen. Het natuurlijke gegeven dat kinderen voortkomen uit man en vrouw wordt door het CDA gezien als een ordenend principe dat in het familierecht bewaard moet blijven.
Het huwelijk krijg echter, zo lees ik in de nota naar aanleiding van het verslag, de betekenis van een naar buiten kenbaar gemaakte, duurzame band tussen twee personen. Dat zou betekenen dat ook voor hetero-paren en hun kinderen er geen direkte afstammingsrechtelijke gevolgen meer zouden zijn. Hoe zit dat? Want elders lees ik in dezelfde nota dat een huwelijk van twee personen van hetzelfde geslacht geen afstammingsrechtelijke gevolgen zal hebben, terwijl die afstammingsrechtelijke gevolgen wel zullen blijven bestaan bij een huwelijk van twee personen van ongelijkg geslacht. Is er in de laatste voorstelling van zaken geen sprake van twee soorten huwelijken? En betekent dit dat binnen de rechtspositie van paren van gelijk geslacht binnen de rechtsfiguur van het huwelijk gelijk is aan die binnen het geregistreerd partnerschap?
De staatssecretaris zegt dat de regering zich aangaande artikel 28 van de Grondwet op het standpunt stelt dat met het huwelijk in Grondwettelijke zin alleen het huwelijk van personen van verschillend geslacht moet worden verstaan en dat er geen Grondwetswijziging voorzien is. Alleen een extra bepaling geeft aan dat het ook om personen van gelijk geslacht kan gaan. Zelfs nationaal wordt het huwelijk dus gezien als iets tussen man en vrouw. Waarom hakt het kabinet die knoop niet door wanneer het volgens de staatssecretaris gaat om een “principiële kwestie”? Waarom kiest het kabinet niet voor een Grondwetswijziging?

Mijn fractie vraagt zich af of het wel verstandig is om relaties tussen mensen die zelfs in dit wetsvoorstel verschillend worden behandeld, geforceerd met dezelfde naam: ‘huwelijk’ aan te duiden. Door op twee verschillende verbindtenissen het juridische etiket “huwelijk” te plakken ontstaat een onduidelijke situatie in het rechtsverkeer, en dat geeft de staatssecretaris ook toe.

Voorzitter,
Het verbaast de CDA-fractie dat de regering enerzijds stelt dat met het geregistreerd partnerschap met uitzondering van de betrekking tot kinderen hetzelfde kan worden bereikt als met het sluiten van een huwelijk maar toch scheve verhoudingen in de rechten van homosexuele en heterosexuele paren constateert. Ik citeer: “Nu paren van hetzelfde geslacht naar huidig recht niet kunnen kiezen om hun verbondenheid door middel van het huwelijk tot uitdrukking te brengen, kan in zoverre niet van gelijkberechtiging worden gesproken. Het gaat er nu juist om de symboliek verbonden aan “het huwelijk” ook voor personen van gelijk geslacht bereikbaar te doen zijn.” Ik vraag mij af om welke symboliek het hier gaat en of er wel zoiets bestaat als gelijke rechten op symboliek. Symbolisch gelijk zijn is toch een grote zak met lucht? Er is geen sprake van discriminatie van homoparen in de huidige situatie, zo zegt ook het kabinet en hun relatie is in het geregistreerd partnerschap gelijkwaardig aan die in het huwelijk. In zoverre zijn zij toch gelijkberechtigd? Of begrijp ik dat verkeerd?
Graag het oordeel van de staatssecretaris hierover.

Juridische redenen

Voorzitter,
Mijn fractie is ervan overtuigd dat de traditionele en religieuze opvattingen over het huwelijk er voor veel mensen nog steeds toe doen, ook in ons geseculariseerde land. Er is een belangrijke groep in de Nederlandse samenleving voor wie het huwelijk het huwelijk niet meer is wanneer het wordt opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Aan de andere kant heeft het CDA zeker oog voor de wens van homosexuelen om te kunnen huwen. Hier is sprake van een conflict van belangen waarbij de uiteindelijke oplossing ervan, een van deze beide groepen onherroepelijk zal kwetsen. De discussies die hierover laat ook mijn fractie niet onberoerd. Ook daar vindt een worsteling plaats tussen verschillende inzichten en meningen. Wel leeft in de CDA fractie de opvatting breed dat traditionele en religieuze naast juridische overwegingen serieus genomen moeten worden en kunnen pleiten tegen openstelling van het huwelijk.

Allereerst wil ik ingaan op juridische redenen hiervoor.
Het huwelijk is voor velen nog steeds “de dag van je leven” maar een 12en half jarig of 25 jarig bruiloftsfeest zit er voor 1 op de 3 echtparen niet meer in. Hun huwelijk eindigt in een scheiding. Een band voor het leven is het huwelijk dus voor lang niet iedereen. Toch vonden volgens het CBS vorig jaar nog zo’n 90.000 huwelijken plaats. Er vonden ruim 1700 gelijkgeslachtelijke partnerschapsregistraties plaats. Het huwelijk in haar huidige vorm is dus nog echt niet uit de tijd. Ook wordt 80% van de kinderen geboren binnen het huwelijk, de afgelopen vijf jaar rondom de 155.000 kinderen per jaar. Om nu, zoals het kabinet doet, te stellen dat de band die ook voor de wet tussen huwelijk en kinderen krijgen bestaat zwak wordt of verdwijnt, gaat mijn fractie echt te ver. Natuurlijk heeft ook mijn fractie oog voor de bescherming van kinderen die buiten het huwelijk geboren worden maar uitgangspunt blijft dat kinderen zoveel mogelijk door hun biologische ouders dienen te worden verzorgd en opgevoed en dat het huwelijk daar een goede borg voor biedt. Ook het Europees Verdrag van de Rechten van het kind zegt dat ouderlijke gezagsuitoefening in het belang van het kind is en dat er alleen inbreuk op dat gezag kan worden gemaakt wanneer dit ter bescherming van het kind noodzakelijk is. Het gaat om rechtsbescherming van het gezinsleven, en niet in de laatste plaats om rechtsbescherming van het kind dat bescherming en zorg verdient, ook vanuit het oogpunt van de wetgever. Niet voor niets is het gezins- en familieleven dan ook uitgebreid geregeld in het personen- en familierecht. De CDA- fractie is van mening dat het huwelijk de daarin geboren kinderen de best mogelijke rechtspositie biedt. Ouders hebben van rechtswege gezag over het kind, zij kunnen zich daar niet aan onttrekken. Het huwelijk is dan ook in haar huidige vorm uniek en een prima rechtsvorm voor paren waaruit kinderen geboren kunnen worden. Bovendien is in het huwelijk de tweerelatie ook goed geregeld. Dat homoparen niet kunnen huwen is geen vorm van discriminatie, zo zegt ook het kabinet. Tenslotte is hun tweerelatie binnen een geregistreerd partnerschap bijna identiek aan die in een huwelijk maar kan er van natuurlijke afstamming van dit paar geen sprake zijn. Hun situatie is niet gelijk aan die van hetero-paren en dus passen zij niet naadloos in dezelfde rechtsvorm. Het argument dat het op het terrein van hun tweerelatie momenteel schort aan gelijke rechten voor homoparen vindt mijn fractie dan ook niet deugdelijk. Er is vanuit die optiek geen dwingende reden om in de wetgeving de band tussen huwelijk en afstamming te verbreken en daarmee de betekenis en het karakter van het huwelijk te veranderen.

Er is geen geen dwingende wettelijke grond omdat de huidige huwelijkswetgeving niet conflicteert niet met enige andere wet of Europese wetgeving. Daarentegen zal de voorgestelde wet wel conflicteren met Europese wetgeving met alle mogelijke gevolgen van dien.

Traditionele of religieuze redenen

Voorzitter,
De regering koppelt betekenis van de band tussen huwelijk en voortplanting aan religieuze overtuiging en traditie en vindt een breuk daarmee gerechtvaardigd. Ik citeer: “Het kabinet is zich bij de besluitvorming over het wetsvoorstel, indringend bewust geweest van het feit dat met de openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht een langdurige traditie uit de westerse beschaving wordt doorbroken. Het ontnemen van een zeer belangrijk kenmerk aan het huwelijk betekent dan ook een wezenlijke verandering van de betekenis van het huwelijk. Ook daarvan is het kabinet is zich zeer bewust.” De verandering van betekenis van het huwelijk die het kabinet thans voorstelt, impliceert dat het kabinet kiest voor een benadering van het huwelijk die los komt te staan van onder andere religieuze opvattingen over het huwelijk.”
De relatie die voor een groot aantal Nederlanders tussen huwelijk, afstamming en religie bestaat is voor het kabinet niet langer relevant.
In feite zegt het kabinet onomwonden dat het aan de betekenis die deze groep Nederlanders aan het huwelijk toekent, geen boodschap meer heeft. Dat diegenen die dit aangaat zich hierdoor zeer gekrenkt voelen is duidelijk geworden in de hoorzitting die wij hier in de Kamer hebben georganiseerd hebben. Voor hen zal het huwelijk het huwelijk niet meer zijn. Het kabinet noemt de keuze voor deze uitsluiting: verantwoord en een principiële kwestie. De CDA- fractie kan voor deze benadering weinig begrip opbrengen.
Onder het mom van gelijkberechtiging van de ene groep Nederlanders op de symboliek van het huwelijk wordt de andere groep daarvan uitgesloten. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom hij dit te rechtvaardigen vindt?

Plotselinge ommezwaai Paars

Voorzitter,
Wat is er tussen april 1998 en september 1998 gebeurt dat, terwijl de regering in april 1998 nog overwegende bezwaren had tegen openstelling van het huwelijk en adoptie, vier maanden later, na een regeeraccoord de mening van het kabinet 180 graden was gedraaid? Kan de staatssecretaris een verklaring geven? In de nota naar aanleiding van het verslag staat niet anders dan kortweg: het kabinet dacht er ineens anders over. Dat vraagt om meer uitleg. Ik begrijp dat sociaal maatschappelijke veranderingen ineens aan het licht kwamen en noopten tot deze verregaande hervorming van het familierecht. Welke veranderingen waren dat zo plotseling? Ik merk op dat diverse leden van deze regering als Kamerlid in april 1998 tegen de motie stemden die vroeg om openstelling van het huwelijk. Tegen waren de huidige staatssecretarissen J.M. de Vries, Hoogervorst en de toenmalige justitiewoordvoerder van de VVD, de huidige minister van Justitie Korthals. Mijn fractie wil graag weten welke mening de minister op dit moment is toegedaan en, mocht hij plotseling voorstander van dit wetsvoorstel geworden zijn, wat er dan in vredesnaam gebeurd dat hij tot een volkomen ander inzicht is gekomen. Of begrijp ik dat verkeerd en hebben hij en de andere genoemde bewindslieden nog steeds grote bedenkingen tegen openstelling van het huwelijk? In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik slechts dat de argumenten voor openstelling ineens zwaarder wogen dan de argumenten tegen en dat het hier een principiële kwestie betreft, namelijk die van de gelijkberechtiging. Ik kom hierop later terug maar ben zeer geïnteresseerd naar de argumenten die de regering ineens over de streep getrokken hebben bij het opstellen van het nieuwe regeeraccoord. Gezien de snelheid waarmee het wetsvoorstel ingediend is lijkt het om een kroonjuweel te gaan.  Het is bekend hoe het kroonjuwelen soms vergaat.

Openstaande vragen

Voorzitter:
Er waren vòòr September 1998  nogal wat bezwaren tegen openstelling van het burgerlijk huwelijk waarin het CDA, zoals ik net al aangaf, niet alleen stond. Voor mijn fractie bestaan die bezwaren nog steeds, zij zijn niet door de antwoorden van de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag weggenomen. Ik vraag hier nogmaals om verduidelijking.
 
In de eerste plaats was het geregistreerd partnerschap net anderhalf jaar ingevoerd en was afgesproken de werking ervan na 5 jaar te evalueren. Waarom is niet gewacht op de uitkomst daarvan alvorens te besluiten het burgerlijk huwelijk open te stellen?
De staatssecretaris suggereert dat de evaluatie geen direkte betekenis zou hebben voor de openstelling van het burgerlijk huwelijk. Dat is echter geen juiste voorstelling van zaken. In de discussie van destijds ging het over het volgende: evaluatie van het geregistreerd partnerschap en daarna mogelijk een gesprek over openstelling van het burgerlijk huwelijk. Nogmaals, de CDA fractie vindt het onbegrijpelijk dat niet is gewacht op een advies van de staatscommissie.

Een ander bezwaar dat in 1998 aangevoerd is en nu nog net zo geldig is, is het feit dat volstrekt onduidelijk zal zijn wat de rechtsgevolgen van een huwelijk van personen van gelijk geslacht in het buitenland zullen zijn. De staatssecretaris merkt hierover op: “Afgewacht moet worden hoe de rechtspraktijk van andere landen met de nieuwe huwelijksvorm zal omgaan en in hoeverre in die landen aanleiding zal worden gezien om hieraan door wetgeving een einde te maken. Ik acht het niet mogelijk hierover te speculeren.” Ik lees verder: “Inderdaad zal een in Nederland gesloten huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht in het buitenland als zodanig nauwelijks erkenning vinden, terwijl voorts onzeker is welke gevolgen bij niet-erkenning dan wel aan zo’n huwelijk zullen worden verbonden.” Met andere woorden: zoek het zelf maar uit. Daarbij komt ook nog dat de staatssecretaris aangeeft dat wanneer een echtpaar in de problemen raakt, ze het zelf maar moeten uitzoeken en hij niet van plan is op enigerlei wijze bijstand te verlenen. Er komt een publieksbrochure die inlichtingen geeft over de risico’s voor zover die bekend zijn en dat was het dan. Er is nog geen sprake van een degelijke inventarisatie van de problemen die men tegen kan komen (voorbeelden) en is er wel degelijk sprake van wat genoemd wordt “hinkende rechtsverhoudingen” door de eilandpositie waar Nederland zich zal gaan bevinden. Als het gaat om gelijkberechtiging is daar nog een enorm gat te dichten. Het zou het kabinet sieren wanneer er veel meer werk gemaakt zou worden van Europese erkenning van het geregistreerd partnerschap. Geen symbolische erkenning, maar keiharde garanties met onder meer betrekking tot het Internationaal Privaatrecht.
Is het juist dat bij niet-erkenning in het buitenland er ook geen sprake is van huwelijksbeletsel? Wat bedoelt de staatssecretaris met de opmerking dat “Na de openstelling van het huwelijk in Nederland zal de rechtspraktijk in het buitenland – de notaris, de ambtenaar vande burgerlijke stand of de rechter – met het vraagstuk worden geconfronteerd. Ik hoop dat die instanties daarbij creativiteit aan de dag leggen.”? Zijn deze beroepsgroepen zich van dit appèl bewust?

Voorzitter,
Ik wil eindigen met waar ik mee begon: het CDA kiest voor erkenning van de verscheidenheid aan duurzame relaties in onze samenleving. Gelijkberechtiging is geen kwestie van louter symboliek, van schijngelijkheid. Het huwelijk is voor de Grondwet een relatie tussen een man en een vrouw. Het geregistreerd partnerschap, in de volksmond het “homohuwelijk” is de specifieke rechtsvorm paren van gelijk geslacht een gelijkwaardige positie biedt ten opzichte van paren van verschillend geslacht..
De CDA fractie heeft principiële bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Wij voelen ons hierin gesteund door de opvatting van de Raad van State dat indiening van dit wetsvoorstel prematuur is, omdat eerst de resultaten van de evaluatie van het geregistreerd partnerschap moeten worden afgewacht, vervolgens bezien moet worden of het huwelijk en het geregistreerd partnerschap naast elkaar dienen te blijven voortbestaan en de internationale consequenties duidelijk in kaart gebracht moeten worden.
Voorzitter, de CDA fractie heeft grote moeite met dit wetsvoorstel en zal met belangstelling de reactie van de staatssecretaris vernemen.

Inbreng adoptie door personen van hetzelfde geslacht:

Het CDA-fractie spreekt waardering uit voor de uitvoerige wijze waarop de regering antwoord op haar vragen heeft gegeven. Desondanks blijft er een verschil van opvatting bestaan over hoe het belang van het kind het best gediend is en of adoptie door paren van gelijk geslacht zoals het wetsvoorstel beoogt, daadwerkelijk noodzakelijk is voor een goede rechtspositie van het kind.
Kinderen kunnen nog niet voor hun rechten opkomen en verdienen bescherming en zorg. Het belang van het kind kan breed geformuleerd worden in de zin van recht op huisvesting, voedsel, medische zorg, onderwijs, continuïteit in relaties, warmte, genegenheid, hechtingsmogelijkheden en het opgroeien in een stabiele en veilige omgeving. Het CDA is er zeker van dat kinderen liefdevol door homoparen worden opgevoed. De berichten uit de pleegzorg zijn buitengewoon positief. Wel heeft mijn fractie twijfels bij het antwoord op de vraag of kinderen psychische problemen kunnen hebben met adoptie door een paar van gelijk geslacht. Die vraag wordt door wetenschappers niet eenduidig beantwoord en het antwoord van de staatssecretaris vindt de CDA fractie erg onbevredigend: “Nu het onderzoek dat er niet is, niet noopt tot argwaan acht ik het verantwoord op de ingeslagen weg door te gaan”.

Het belang van het kind
In het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind staat over het belang van het kind dat dit altijd een eerste overweging dient te vormen en dat, wanneer er andere belangen in het geding zijn zoals bijvoorbeeld die van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, in geval van conflict het belang van het kind doorslaggevend dient te zijn. Een van de grondrechten van het kind is het recht op kennis van zijn genetische afkomst, zo stelt de Hoge Raad. Dit is nog geen absoluut recht, helaas. Met de afschaffing van het anoniem donorschap komt dat wel dichterbij. Voor de CDA fractie is het steeds verder af komen te staan van het familierecht bij de biologische werkelijkheid, getuige ook dit wetsvoorstel, een reden om te pleiten voor de kennis van de biologische afkomst als absoluut recht.

Wie bepaalt het belang van het kind? De wetgever heeft dat belang in het familierecht bepaald in die zin dat niet alle rechtsbetrekkingen van volwassenen tot kinderen ter vrije bepaling staan, zoals gezagsverhoudingen.
De CDA fractie deelt de intentie van de regering de juridische belangen van kinderen te erkennen, maar is van mening dat dit wetsvoorstel ten onrechte stelt dat adoptie het kind een betere rechtspositie geeft dan binnen het gezamenlijk gezag mogelijk is.
De staatssecretaris zegt hierover: “Met het gezamenlijk gezag komen de ouder en zijn partner een heel eind, maar er is geen volwaardige ouderschapsrelatie.” Het CDA streeft daarentegen naar een volledige of zo volledig mogelijke relatie met de biologische ouders en is van mening dat slechts in gevallen van uiterste noodzaak de band tussen het kind en de biologische ouder kunnen worden doorgesneden als maatregel van kinderbescherming. Dat neemt niet weg dat zij in hun feitelijke opvoedingssituatie voldoende beschermd moeten worden. Het gezamenlijk gezag biedt die mogelijkheid.

Biologisch ouderschap en ‘family life’
De staatssecretaris is van mening dat het ontbreken van een ‘family life’ met een biologische ouder, dus een van beide ouders die niet in een relationele betrekking tot het kind staat, reden is om de biologische band volledig door te snijden opdat het kind door de partner van de andere ouder geadopteerd kan worden. Met die ene, biologische ouder mag in dat geval geen sprake zijn van een volwaardige ouderschapsrelatie, met de partner van de andere ouder (duo-moeder) zou deze wel kunnen ontstaan. Met andere woorden, wanneer er geen sprake is van een ‘family life’ tussen kind en ouder, valt de relatie niet onder de bescherming van artikel 8 lid 1 van het EVRM. Het bestaan van een ‘family life’ brengt volgens dit artikel met zich mee dat geen overheidsinmenging in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven is toegestaan, tenzij dit noodzakelijk is in het belang van onder meer de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (lid 2). Bij gebrek aan ‘family life’ kan de rechter nu volgens dit wetsvoorstel, de relatie tussen ouder en kind en tussen de familie van de ouder en het kind definitief verbreken. Het gaat er dus niet om dat de relatie schadelijk moet zijn voor het kind en een maatregel van kinderbescherming gewenst is, de inhoud die de ouder aan de relatie geeft wordt bepalend in het recht. Pas als er sprake is van familie en gezinsleven tussen beide biologische ouders en het kind, is hun onderlinge band beschermwaardig. Zo leg ik de interpretatie van dit artikel door de staatssecretaris uit. Kan hij bevestigen dat dit een juiste weergave is? De CDA fractie maakt zich hierover buitengewoon ongerust. Wat bedoelt de staatssecretaris met de uitspraak dat adoptie mogelijk moet zijn indien het kind niets meer van de oorspronkelijke ouder te verwachten heeft? Dat is mijn fractie na het lezen van de nota naar aanleiding van het verslag nog steeds niet duidelijk. Ik citeer de staatssecretaris: “Als de persoon die de ouder is, voor het kind niet meer is dan een meneer of een mevrouw die eens in de zoveel tijd langs komt en als vaststaat dat in deze situatie geen verandering zal komen dan heeft deze ouder ten opzichte van het kind niet de functie van ouder, dan geeft hij aan de daarbij behorende bevoegdheden en verplichtingen ook geen invulling, en zal hij daaraan ook op termijn geen invulling geven….”  Dat doet me onmiddellijk denken aan het spotje van Sire: “Wie is toch die mijnheer die elke zondag het vlees komt snijden?" Gaat het nu om het waarmaken van de functie van ouder? Wat bedoelt de staatssecretaris daarmee? Ik ben bang dat er heel wat situaties denkbaar zijn, bijvoorbeeld in het geval van onverzoenlijke partners na scheiding, waarbij de vader niet eens de kans krijgt meer dan een ouder op afstand te zijn. Dit, samen met de opmerking dat na adoptie wel een omgangsregeling met de oorspronkelijke ouder kan blijven bestaan doet vrezen dat gescheiden vaders in een heel zwakke positie komen te staan. Andersom kan het wel eens heel makkelijk worden voor de biologische ouder om met het beroep op het ontbreken van ‘family life’ zich aan zijn verplichtingen jegens zijn kinderen en zijn ex-echtgenote te onttrekken. In dit verband wil ik de staatssecretaris vragen nader in te gaan op de verklaring die de biologische ouder moet afleggen waaruit zou blijken dat het kind niets meer van die ouder te verwachten heeft. Waaraan wordt getoetst of die verklaring waar is? Of is dat eigenlijk niet echt te toetsen? Wanneer bijvoorbeeld een bekende donorvader wel iets voor het kind zou kunnen betekenen maar slechts onderbouwt waarom hij dat niet wil, is het dan ook mogelijk dat een dergelijke verklaring niet geaccepteerd wordt? Kan de staatssecretaris concretiseren wanneer een kind niets meer van de oorspronkelijke ouder te verwachten heeft? De staatssecretaris kan wellicht ook uitleggen of hij meent dat uit artikel 8 soms een positieve verplichting voorvloeit om ‘family life’ mogelijk te maken, en of dit wetsvoorstel daar een voorbeeld van is. Hoe denkt hij erover dat de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens geoordeeld heeft dat een stabiele homosexuele relatie tussen vrouwen niet valt onder het recht op bescherming van het gezinsleven, op het recht op ‘family life’? Vindt hij dat art. 8 lid 1 EVRM aangepast moet worden? Zoals het er nu voor staat verwijst hij steeds naar een artikel waarvan juist paren van gelijk geslacht vooralsnog uitgesloten zijn.
Voor het CDA dient art. 8 EVRM in de eerste plaats voor om het familie- en gezinsleven te beschermen en niet om het biologisch ouderschap ondergeschikt te maken aan het sociaal ouderschap. Hoe ziet de staatssecretaris dit in het licht van het gebruik van het EVRM in zijn onderbouwing van het wetsvoorstel?

Ook in het Nederlands recht is sinds de wetswijzigingen van 1995 en 1998 het bestaan van ‘family life’ meer centraal komen te staan maar daaraan doet niet aan het feit dat de voormalige staatssecretaris als uitgangspunt heeft genomen dat een kind afstamt van zijn vader en zijn moeder “in de natuurlijke zin van het woord” en dat aan hen in beginsel met uitsluiting van anderen het gezag over deze kinderen toekomt. Nu kan de CDA fractie instemmen met de uit de EVRM-volgende jurisprudentie dat een man niet enkel door zijn biologisch vaderschap ‘family life’ heeft met het kind. Er moeten bijkomende feiten zijn. Maar hoe valt door de rechter vast te stellen dat het kind nooit meer iets van die biologische vader te verwachten heeft als het aankomt op ‘family life’? De afschaffing van het anonieme donorschap maakt het mogelijk dat kinderen hun biologische ouder leren kennen. Hierbij speelt de erkenning van emotionele belangen en het mogelijk ontstaan van ‘family life’. Ontkent de staatssecretaris deze mogelijkheid? Ziet hij, net als de CDA fractie, tevens het gevaar dat duo-moeders in de verleiding kunnen komen om een bekende donor zo ver mogelijk van het kind vandaan te houden, uit de al dan niet terechte vrees dat anders wellicht ooit ‘family life’ zou worden aangenomen? Als de positie van de bekende donor veel sterker wordt dan die van de anonieme donor, dan zouden lesbische stellen in de verleiding kunnen komen voor de zekerheid maar voor een anonieme donor te kiezen waarvan ze de identiteit geheim houden. Het CDA is dan ook, in tegenstelling tot de staatssecretaris, wèl bang voor een nieuwe “grote leugen” in het familierecht. Al met al kan het CDA niet inzien dat een wet die adoptie bij uitstek mogelijk maakt wanneer er geen banden aan te tonen zijn tussen het kind en de biologische ouder in het belang van het kind kan zijn.

Gezamenlijk gezag of adoptie?: de rechtspositie van het kind
De staatssecretaris geeft aan dat het gezamenlijk gezag het kind een goede rechtspositie biedt maar dat deze door adoptie nog wordt verbeterd. Is hij het met de CDA fractie eens dat in het gezamenlijk gezag op alle punten behalve die van de afstammingsrelatie voor het kind rechtsgelijkheid kan ontstaan met kinderen geboren binnen een hetero-huwelijk? Het CDA vindt dat ten behoeve van het kind geen afstammingsrelatie binnen het geregistreerd partnerschap gefingeerd moet worden tussen paren van gelijk geslacht. Dit sluit niet aan bij de biologische werkelijkheid die voor het CDA uitgangspunt blijft als ordeningsprincipe in het recht. Wel moet de positie van een ouder en een niet-ouder als opvoeders zo veel mogelijk gelijk zijn aan die van ouders. De gevolgen van het geregistreerd partnerschap zouden moeten worden uitgebreid met regels voor nabestaandenuitkeringen en erfrecht. De ouderschapsgevolgen van gezamenlijk gezag moeten een zo gelijk mogelijke rechtspositie voor kinderen opleveren met inachtneming van de positie van de biologische ouder(s).
Bij een heterosexueel geregistreerd partnerschap pleit het CDA (andermaal) ervoor dat de mannelijke partner bij geboorte van een kind van rechtswege vader wordt en het kind niet apart hoeft te erkennen. Het aannemen van zijn vaderschap is immers niet fictiever en evenmin minder weerlegbaar als vermoeden, dan het vaderschap dat van rechtswege geldt bij geboorte binnen een huwelijk. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?

Geen erkenning
De staatssecretaris merkt op dat er wel erkenningsproblemen zullen rijzen in het buitenland maar dat die niet zo ernstig zijn dat van indiening van het wetsvoorstel moet worden afgezien. Ergens anders zegt hij weer dat hij er geen flauw idee van heeft welke die problemen precies zullen zijn. Hij steekt helemaal zijn kop in het zand wanneer hij zegt dat het heel wel mogelijk is dat een kind zijn verdere leven in Nederland doorbrengt en dan van de niet-erkenning in het buitenland weinig zal merken. Kan de staatssecretaris uitleggen aan die kinderen dat zij niet in het buitenland moeten gaan studeren, zich niet moeten laten behandelen in een ziekenhuis over de grens, geen vakantiewerk moeten gaan doen in het buitenland? Hoe doen grensbewoners dat in het grensverkeer: “binnen Nederland blijven”? Europa heeft vrij verkeer van personen en deze kinderen kunnen alleen naar het buitenland surfen op Internet? Wat hebben adoptief-ouders in spé eigenlijk aan die brochure die de staatssecretaris wil maken wanneer deze zegt dat hij onmogelijk kan opsommen wat de consequenties kunnen zijn van adoptie door personen van hetzelfde geslacht? “Bezint eer ge begint” is misschien wel een mooie titel voor die brochure. In wezen gedoogt de staatssecretaris rechtsongelijkheid tussen geadopteerde kinderen en hun hetero-ouders en geadopteerde kinderen en hetero-ouders wanneer deze laatsten maar door schade en schande wijs moeten zien te worden.

Draagmoederschap
De CDA fractie wil graag van de staatssecretaris weten waarom hij het niet zinvol acht om een onderzoek te doen naar de eventuele toename van het draagmoederschap bij invoering van dit wetsvoorstel. In hoeverre is het voor betrokken mannelijke partners zo’n emotionele en juridisch problematische weg dat zij op voorhand van een dergelijke stap zouden af willen zien? Wil hij niet alsnog overwegen een dergelijk onderzoek te doen? Hoe denkt de staatssecretaris over het gegeven ‘family life’ in de relatie kind – draagmoeder? Is het gegeven dat de vrouw zwanger is geweest van het kind niet voldoende grond om te stellen dat die relatie bescherming verdient? Het EVRM immers veronderstelt altijd ‘family life’ tussen moeder en kind. Dat zou een adoptie door een homo-paar uitsluiten. Met een beroep op het EVRM kan adoptie door een mannelijk paar door de rechter onmogelijk gemaakt worden en met een beroep op het zelfde artikel kan de rechter mogelijk naken dat een lesbisch paar een kind van een donor adopteert. Mannen kunnen zowel in het geval zij donor zijn als in het geval dat zij een kind willen adopteren moeilijker hun ouderschap waarmaken dan vrouwen. Valt dit volgens de staatssecretaris te rechtvaardigen? Kan hij het begrip ‘family life’ nog eens verduidelijken?

Concluderend:
De meest optimale situatie voor de rechtspositie van het kind is die waarin het kind wordt opgevoed door de biologische ouders. Die bedoeling ligt besloten in de schepping en de menselijke natuur. In sommige gevallen is dat niet mogelijk. Ook wanneer een kind duurzaam wordt verzorgd en opgevoed door twee personen van hetzelfde geslacht, dient die relatie tussen het kind en deze sociale ouders te worden beschermd. De wetgeving is in 1998 aangepast in die zin dat gezamenlijk gezag ook buiten het huwelijk en dus ook door paren van gelijk geslacht kan worden uitgeoefend. De juridische gevolgen die in het familierecht worden verbonden aan (juridisch) ouderschap komen door dit gezamenlijk gezag ook toe aan hen die een effectief gezinsleven met een kind hebben. Het is hiervoor niet noodzakelijk de adoptiewetgeving te veranderen. Wel kan op een aantal wezenlijke punten het gezamenlijk gezag worden verbeterd. De biologische band met een ouder verbreken kan in de ogen van het CDA alleen wanneer een relatie tussen het kind en die ouder ondenkbaar is en/of het belang van het kind zou schaden. Adoptie blijft een uiterste maatregel van kinderbescherming. Het wetsvoorstel werkt echter in de hand dat spermadonoren van rechtswege het ouderschap ontzegd zal worden immers, zij behoeven bij adoptie niet te worden opgeroepen. Kunstmatige inseminatie wordt zo een manier om kinderen voor adoptie te verwekken. Dit wijst de CDA fractie af. Ook blijft zij grote vraagtekens zetten bij het gebruik van de term ‘family life’ door de staatssecretaris. Tot slot voorzitter, de CDA-fractie wil wijzen op de onomwonden afwijzing van het wetsvoorstel door de Raad van State. De mening van de Raad van State dat er geen juridische noodzaak is voor aanpassing van de adoptiewetgeving en een ingrijpende wijziging van het afstammingsrecht plaats vindt waardoor niet langer wordt aangesloten bij de biologische band die onvoldoende gerechtvaardigd is, alsmede haar bevreesdheid voor het toenemen van draagmoederschappen en de relatie tot het buitenland wegen zeer zwaar voor de CDA fractie. De bedenkingen van de Raad van State worden gedeeld door de CDA-fractie en zijn in de nota naar aanleiding van het verslag onvoldoende weerlegd. De leden van de CDA-fractie vernemen van de staatssecretaris graag nadere toelichting.