Opinie 11 mei 2000

Kerken krijgen problemen met gelijke behandeling van homoparen

Wetgever verklaart
burger autonoom

Het kabinet beschouwt het homohuwelijk als een „principiële kwestie” die los van het geregistreerd partnerschap kan worden geregeld, zo meldde het Reformatorisch Dagblad van 5 mei. Dat Nederland daardoor uit de pas zou lopen met andere Europese landen behoeft geen beletsel te zijn om de „stap voorwaarts” te zetten, heeft staatssecretaris Cohen de Tweede Kamer laten weten.

Bij de afweging heeft het gelijkheidsbeginsel zwaar gewogen. „De overheid beschouwt het huwelijk slechts in zijn burgerlijke betrekking.” De overheid vraagt niet naar de motieven. Zij regelt de huwelijksrelatie tussen burgers. Daarin is het gelijkheidsbeginsel doorslaggevend. Argumenten van christelijke zijde of vanuit een langdurige traditie wegen derhalve niet op tegen het doorvoeren van het gelijkheidsbeginsel.

Bovendien weegt mee „dat de maatschappelijke samenhang tussen huwelijk en voortplanting” allengs minder sterk is geworden. De lossere band tussen huwelijk en voortplanting maakt de stap naar het huwelijk van twee personen van hetzelfde geslacht, waarbinnen voortplanting niet kan plaatsvinden, minder groot.

Omdat het kabinet het huwelijk uitsluitend beschouwt in zijn burgerlijke betrekkingen, hoeven kerken niet te vrezen dat zij worden verplicht tot inzegening dan wel kerkelijke bevestiging van homohuwelijken. Kerkgenootschappen kunnen zelf beslissen of zij daar al dan niet aan mee willen doen.

Ten slotte, het kabinet is niet bereid een gedegen uitzonderingsregeling te treffen voor ambtenaren van de burgerlijke stand die principiële bezwaren hebben tegen het sluiten van homohuwelijken.

Ik heb dit bericht uit de krant van 5 mei uitvoerig weergegeven. Er staat een aantal overwegingen en argumenten in dat nadere beschouwing verdient. Ik zal ze een voor een met de lezer doornemen.

Het homohuwelijk is voor het kabinet een principiële kwestie. We zien hier dus van welk principe de regering uitgaat. We krijgen in het handhaven van het wetsvoorstel het principe van het kabinet duidelijk omschreven. Daarop zullen we nu en later het kabinet aanspreken. Ondanks ingrijpende kritiek zelfs van de Raad van State, het hoogste adviesorgaan van onze regering, handhaaft het kabinet zijn voorstel. Het principe is in het geding.

Ik onderstreep drie argumenten van verschillende aard, maar die niettemin samen het principe omschrijven.

Huwelijk terzijde
Het gelijkheidsbeginsel. Dat God man en vrouw heeft geschapen met elk een eigen geaardheid en een eigen functie in het voortplantingsproces, is ondergeschikt aan het gelijkheidsbeginsel. Met het doorslaggevend verklaren van het gelijkheidsbeginsel corrigeert de wetgever de schepping. De lange westerse en oosterse traditie dat het huwelijk alleen gesloten kan worden tussen twee personen van verschillend geslacht, wordt hier terzijde geschoven. Dat het huwelijk ook het instituut is waarin de voortplanting in door God verordende banen wordt geleid, wordt genegeerd.

Dat is het eerste punt. Het huwelijk als scheppingsstructuur door God gecreëerd om kinderen voort te brengen in het kader van die door God gegeven relatie, wordt opzij gezet. Het gelijkheidsbeginsel domineert. Ook al kunnen twee mannen of twee vrouwen in hun huwelijksrelatie geen biologisch eigen kinderen voortbrengen, hun relatie moet niettemin hetzelfde aanzien en dezelfde rechtskracht hebben als het huwelijk van man en vrouw tot heden had.

Met het doorvoeren van het gelijkheidsbeginsel corrigeert de wetgever de scheppingsstructuur van het huwelijk. Tot heden is de eeuwen door aan mannen en vrouwen in een homoseksuele relatie door de maatschappij onrecht gedaan, zo concludeer ik, omdat zij niet als gelijken tot in een officieel huwelijk zijn behandeld. Ware het mogelijk, dan zou het voortplantingsproces ook structureel gewijzigd moeten worden, ter wille van het gelijkheidsbeginsel. Zo ver reikt de arm van het kabinet echter niet.

Kinderen
Vervolgens, het argument dat de lossere band tussen huwelijk en voortplanting de stap naar een huwelijk van twee personen van hetzelfde geslacht minder groot maakt. Bedoelt het kabinet dat er steeds meer echtparen zijn die afzien van het krijgen van kinderen binnen het huwelijk? Waarschijnlijker lijkt mij dat de staatssecretaris bedoelt dat er in Nederland steeds vaker kinderen worden geboren in een niet-huwelijkse relatie, hoe die relatie dan verder ook totstandkomt en onderhouden wordt.

Gegeven dit feit moet de onuitgesproken conclusie zijn dat voortplanting steeds minder binnen het kader van een officieel huwelijk voorkomt. Dat is dan voor de regering een reden om een relatie waarin biologisch geen eigen kinderen kunnen worden verwekt, ook als huwelijk te benoemen. Men bedenke wat de overheid hiermee zegt: Er worden steeds meer kinderen buiten een officiële huwelijksrelatie geboren. Daarmee wordt het huwelijk als officieel instituut steeds meer van zijn unieke positie beroofd. We kunnen derhalve als volk ook wel een andere vorm van huwelijk bedenken.

De overheid past zich aan bij de veranderingen in opvatting en praktijk van het volk ter zake van de relatie huwelijk en nageslacht. Zij ontleent aan die veranderingen een argument om het huwelijk zelf ingrijpend te wijzigen, namelijk nu ook van toepassing te verklaren op twee mensen van hetzelfde geslacht.

Hier domineert de autonomie van de mens. Zijn levenspraxis bepaalt hoe de wet eruit moet zien. De overheid 'respecteert' die autonomie. Het gelijkheidsbeginsel verdringt de scheppingsorde van zijn plaats. Alsof het gelijkheidsbeginsel geen rekening zou moeten houden met de scheppingsordening!

Gelijkheidsprincipe
De overheid regelt alleen het huwelijk als een burgerlijke betrekking. Dat is tot op zekere hoogte het geval. Een huwelijk in een te nabije graad van bloedverwantschap is verboden. Waarom zouden die beide familieleden met een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet een huwelijk mogen sluiten? Dat de overheid dit verbiedt, betekent dat er bepaalde factoren in rekening gebracht worden bij de regeling van het burgerlijk huwelijk. Als de regering zich op de regeling van alleen maar burgerlijke betrekkingen beroept om het gelijkheidsbeginsel te doen domineren, verklaart zij de gelijkheid van mensen tot een principe dat boven allen en alles gaat.

Dient bij het gelijkheidsbeginsel geen rekening gehouden te worden met het scheppingsgegeven van het geslacht van de mens? Hoe verhoudt zich zwangerschapsverlof tot het gelijkheidsbeginsel?

Ten slotte de ambtenaren. Zij kunnen op straffe van ontslag verplicht worden een homohuwelijk voor de burgerlijke stand te voltrekken. Als zij daartoe niet verplicht worden is dat een gunst, maar geen recht, zoals in de krant terecht werd opgemerkt. Naarmate de samenleving onverdraagzamer wordt en haar moderne principes gehonoreerd wil zien, zal die gunst minder royaal en minder loyaal verleend worden.

Kerken
Christenen komen met dit wetsvoorstel in een volstrekte uitzonderingspositie te verkeren wat betreft hun principiële visie op het huwelijk en de praktische consequentie daarvan. Dat zullen de kerken ook merken, hoe geruststellend de staatssecretaris over het eigen recht binnen de kerken spreekt. Men denke aan de positie van die predikanten die in de SoW-kerken een kerkelijke huwelijksbevestiging van een homopaar weigeren. De publieke opinie zal zich tegen de kerken keren. Gelukkig is de publieke opinie niet de hoogste Rechter voor Wie we ons moeten verantwoorden. Dat is God, de Schepper.

Het is wel van belang dat de kerk de ogen en de oren open heeft voor het autonomieprincipe dat deze regering in haar wetgeving beslissend doet zijn.

De auteur is emeritus hoogleraar van de Theologische Universiteit in Apeldoorn.