Binnenland 19 juni 2000

Het goede van het
kwade onderscheiden

Door A. de Jong
Op één punt stemmen de twee hoogleraren overeen. Geen van beide is verrast door de uitkomst van het RD-onderzoek naar de houding van de gereformeerde gezindte tegenover muziek, film, literatuur en schilderkunst. Dr. W. H. Velema: „Eigenlijk konden we allang weten dat hier grote verschuivingen plaatsvinden.” Maar hun toekomstverwachting verschilt. Dr. A. van der Meiden: „De groep zal nog veel verder veranderen, qua leven én qua leer.” Velema: „We kunnen wezenlijk onszelf blijven als we, met Gods hulp, het goede van het kwade leren onderscheiden.”

De vrijzinnige prof. Anne van der Meiden is een van de bekendste waarnemers van buitenaf van het bevindelijk gereformeerde volksdeel. Sinds hij eind jaren zestig zijn boekje ”De zwarte kousen kerken” schreef, wordt de oud-hoogleraar communicatie met een zekere regelmaat om commentaar gevraagd op ontwikkelingen in de gereformeerde gezindte. Ook wel door die gezindte zelf.

Van der Meiden, die zijn studieonderwerp altijd heeft bijgehouden en zijn bekende boekje enkele jaren terug nog eens heeft geactualiseerd, kijkt niet op van de uitkomsten van een door deze krant verricht onderzoek. Daaruit blijkt dat jongeren in de gereformeerde gezindte een veel opener houding tegenover cultuur hebben dan hun ouders en grootouders. Ze lezen meer boeken, luisteren vaker naar muziek en hebben minder moeite met film. Van de jongeren van 15 tot 20 jaar gaat meer dan de helft één tot drie keer per jaar naar de bioscoop.

Toneelclubje
„Die ontwikkeling is geheel in lijn met wat ik in mijn publicaties altijd voorspeld heb”, stelt Van der Meiden. „Een groep of subcultuur blijft niet zomaar een halve eeuw hetzelfde. Er zijn altijd invloeden van buitenaf die veranderingen bewerken. Ik herinner me dat al uit mijn eigen jeugd. Ik ben christelijk gereformeerd opgevoed. De bioscoop was in mijn sociale omgeving taboe. Op het toneelclubje van de school –ik zat op een neutraal gymnasium– mocht ik aanvankelijk ook niet. Maar daar zag je al een verschuiving. In de laatste jaren van mijn schooltijd zei mijn moeder: „Als je het dan zo leuk vindt, nou vooruit, probeer het dan maar.”

En zo waren er meer dingen die in mijn kindertijd al veranderden. Het staat me bij dat we eens een vermanend huisbezoek kregen omdat mijn moeder 's zondags naar een kerkdienst op de radio luisterde. Dat werd door de ouderlingen sterk afgekeurd, maar mijn moeder –en met haar waarschijnlijk vele anderen– dééd het gewoon.”

Als Van der Meiden een analyse maakt van de veranderingen in de gereformeerde gezindte wat betreft de houding tegenover cultuur, ziet hij als eerste aanjager van de vernieuwing de media. „Het zijn toch vooral radio en televisie geweest die de zaak opengebroken hebben. Toen wij thuis een radio kregen, werd die aanvankelijk alleen gebruikt voor weerbericht en journaal. Maar al snel ontdekte mijn vader dat je daarop ook de ”Bonte Dinsdagavond” kon krijgen met ”Snip en Snap”. Dat was ook best leuk! Zo kwam de wereldgelijkvormigheid steeds sterker opzetten.”

Een tweede motor van de verandering is de toegenomen mobiliteit geweest. „Mensen rijden overal heen en zien van alles. Ze gaan met de auto naar die dominee die ze het liefst horen. Dat heeft allemaal invloed op het denken van de mensen en op hun zicht op de buitenwereld.”

Veilige studies
Een derde factor van vernieuwing ziet Van der Meiden in het toegenomen opleidingsniveau bij de bevindelijk gereformeerden. „Steeds meer mensen gaan studeren en de tijd is allang voorbij dat men alleen de zogenaamd veilige, technische studies koos. Nee, men kiest ook talen of psychologie, men wordt dokter of rechter. Het kan niet anders dan dat daardoor de houding tegenover de cultuur anders, opener wordt en de houding tegenover de eigen geestelijke leidslieden, die vaak nog voor mijding pleiten, kritischer.

Die goed opgeleide mensen móéten op zeker moment gaan zien dat de Bijbel nu eenmaal geen handboek voor kunst is. Je kunt de Schrift immers nooit zo op een procrustesbed leggen, dat daar een kunstprogramma uitkomt. De Bijbel kent gedichten, spreekt over dansen en harpspelen. Maar schilderkunst was er in Israël niet. In de hele omgeving trouwens niet, met uitzondering van Egypte.”

Van der Meiden signaleert niet alleen geleidelijke verschuivingen in de achterliggende vijftig jaar, maar hij stelt ook vast dat er het afgelopen decennium een versnelling in het proces van assimilatie is opgetreden. „Het is een zichzelf versterkend proces, waarbij van het een het ander komt. Hoe kunnen ouders die zelf tv hebben, hun kinderen verbieden naar de bioscoop te gaan? Het gaat toch om dezelfde films? Je ziet dat ook bij de opkomst van de christelijke sport. Eerst was het alleen op zaterdag, maar het kon niet uitblijven dat men vervolgens ook wilde weten hoe het op zondag ging.

Bovendien wordt het tempo van veranderingen in de hele maatschappij steeds hoger. Daar kunnen bevindelijk gereformeerden zich niet aan onttrekken. Neem opnieuw de media. Over een jaar of drie, vier worden die mobiel. Dan heeft iedereen een klein, handzaam apparaatje waarmee hij tv-zenders op kan roepen, de krant kan lezen, kan internetten. Alle informatie, ook porno bijvoorbeeld, is dan zo voorhanden. Ouders hebben dan totaal geen controle meer over wat hun kinderen 's avonds op hun eigen kamer doen.”

Federatie
De oud-hoogleraar verwacht dan ook dat de gereformeerde gezindte de komende jaren snel van karakter zal veranderen. „Ik geloof dat men als groep wel zal blijven bestaan, maar dan in een nieuwe vorm met nieuwe kenmerken. Wellicht gaan de diverse kerken een federatie aan. In elk geval zal er niet alleen meer openheid naar de cultuur komen, maar zullen ook theologie en schriftbeschouwing veranderen. Echt: men houdt het ook in dat opzicht niet droog.”

Met voorspellingen over de toekomst is prof. W. H. Velema, oud-hoogleraar ethiek aan de theologische school van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn, aanzienlijk voorzichtiger. Velema, die nog korte tijd samen met Van der Meiden in Apeldoorn theologie studeerde, deelt wel de analyse van zijn vroegere jaargenoot. „Ik ben in de jaren dertig opgegroeid in de pastorie van mijn ouders in 's-Gravenzande. Dat was een heel besloten, kerkelijke gemeenschap. Maar tegenwoordig leeft praktisch iedereen in een open maatschappij. Ook al ga je niet zelf naar buiten met het doel om indrukken op te doen, de invloeden komen, mede door de media, vanzelf op je af. Dat houd je onmogelijk tegen.”

Voorzover de emeritus hoogleraar verontrust is over de resultaten van het RD-onderzoek, is dat over het feit dat het veranderingsproces zich grotendeels onbegeleid heeft voltrokken. „De verschuivingen die plaatsvinden, hebben een veel grotere omvang dan velen voor mogelijk hielden en wensten. We hebben voor de veranderende opstelling tegenover cultuur de ogen te veel gesloten gehouden. Daarom kan ik me wel voorstellen dat velen geschrokken zijn van de uitkomsten van de enquête, bijvoorbeeld dat bioscoopbezoek onder jongeren niet uitzonderlijk is.”

Sturing
Maar als we op die ontwikkeling een antwoord willen geven, zullen we moeten beginnen de feiten onder ogen te zien, vindt Velema. „Om vervolgens te proberen nog zoveel mogelijk sturing te geven aan het proces, vooral in de richting van onze jeugd. We moeten met elkaar leren om in het genieten van cultuur het goede van het kwade te onderscheiden.”

Een middel om sturing te geven is de prediking. Dat middel moet echter in wijsheid gebruikt worden, aldus de Apeldoornse ethicus. „De prediking moet wat mij betreft bouwstenen aanleveren, geen uitgewerkte programma's. Wie dat laatste doet, glijdt gemakkelijk uit, zoals de politieke predikers van de jaren zeventig overkwam. Ik ben dan ook heel voorzichtig om bijvoorbeeld de voetbalkwestie in een preek aan de orde te stellen. Zeker, ik vind het afgoderij en durf dat ook best te zeggen. Maar als je dat te vaak op de preekstoel naar voren brengt, zegt men al snel: Ja, dat weten we nu wel, hoor. Het moet met wijsheid gebeuren.

Een predikant moet in de eerste plaats op fundamentele schriftgegevens wijzen, hij moet lijnen trekken en grenzen tonen. Een belangrijke bouwsteen zou het bijbelse gegeven kunnen zijn dat we niet wereldgelijkvormig mogen zijn. Een dominee kan dan vragen aan de orde stellen als: Wat is wereldgelijkvormigheid? Wat is nu eigenlijk precies de wereld? Heeft dat niet alles te maken met genot, consumentisme? Daartegenover kan hij stellen dat we God boven alles moeten plaatsen. Dat we ons steeds de vraag moeten stellen: Kunnen we alles wat we doen tegenover Hem verantwoorden? Ik zeg wel eens: Als je voor een deur staat, kun je er dan samen met de Heere Jezus door? Als je voelt dat dát niet gaat: omkeren, wegwezen!”

Kritisch open
Moet de prediker op hoofdlijnen wijzen, in het kerkelijk vormings- en jeugdwerk kan cultuurdeelname in meer concrete zin aan de orde gesteld worden, vindt Velema. „We hebben veel behoefte aan leiders van jeugdverenigingen die terzake kundig zijn, maar ook principieel een koers uit kunnen zetten. Dat geldt ook voor docenten in het reformatorisch onderwijs. Van hen mogen we verwachten dat ze proberen de leerlingen kritisch te wapenen. Daar gaat het toch eigenlijk om: een kritisch openhouden naar de buitenwereld.

De bevindelijk gereformeerden zijn lange tijd cultuurmijdend geweest. Dat had met opleidingsniveau, maar ook met een zekere angst te maken. Die opstelling houden we echter niet vol, zoals we ook uit het RD-onderzoek kunnen leren. Daarom kunnen we veel beter proberen de dingen eerlijk op ons af te laten komen. We moeten de verzoekingen die in de cultuur liggen, leren onderkennen. Beseffen waarin we verstrikt kunnen raken en op welk glad ijs we kunnen komen. Dan zullen we veel dingen moeten afwijzen, maar dan kunnen we ook verantwoorden waarom we ergens tegen zijn. Die verantwoording vraagt de jeugd van ons.

Bij dat alles moeten we bovendien oppassen dat wij elkaar vanwege een verschillende cultuurvisie niet te snel afschrijven. Er is een zekere ruimte voor verschil in beoordeling, daar ben ik van overtuigd.”

De kritisch open houding die Velema bepleit, is hemzelf al vanaf zijn jeugd eigen. „Ik was leerling van het 's-Gravenhaags Christelijk Gymnasium. Daar heb ik een gezonde openheid ontmoet. Ik kwam er met andersdenkenden en anderslevenden in aanraking. Dat heeft mijn leven gestempeld.

Neem bijvoorbeeld het toneel. Op het christelijk gymnasium werd eens in de zoveel tijd een klassiek drama van Aeschylus of zo opgevoerd. Dat vond ik mooi en indrukwekkend. Daardoor kreeg ik op die dingen toch een wat andere kijk dan in mijn eigen achterban gewoon was.

Daar stond men aanvankelijk zeer negatief tegenover toneel. Ik begrijp dat ook wel. Maar ik kan toch niet principieel volhouden dat iemand geen rol zou mogen spelen. Als je een rol speelt, leef je je intens in een ander in. Maar wat doet een romanschrijver anders dan zich in een ander persoon inleven? Hij speelt het alleen niet na, maar schrijft het 'slechts' op.”

Rolverwisseling
Volgens Velema hebben we in dit leven zelfs de roeping ons te verplaatsten in een ander. „Ik ben predikant geweest en heb het wel meegemaakt dat ik een begrafenis had geleid en daarna naar een receptie moest. Dat is rolverwisseling. Om dan in beide situaties oprecht, authentiek te zijn, dat valt niet mee. Het liefst trek ik me dan even terug in de studeerkamer om in stilte met de Heere God te spreken. Om de overgang te kunnen maken.”

En film en bioscoop? „Ik heb altijd gezegd: daar kun je niet heen. Maar de laatste 15, 20 jaar worden er zoveel buitenbioscoopse films gedraaid en gezien, ook goede, in allerlei verbanden en organisaties, dat ik daar anders tegen aan ben gaan kijken. Ik ga zelf nooit naar de bioscoop, maar je kunt niet ontkennen dat het fenomeen film in de moderne maatschappij een belangrijke plaats heeft gekregen. Het kan ook een goed leermiddel zijn. Zo hebben mijn vrouw en ik een tijd geleden ”De ondergang van de Titanic” gekocht. Zo'n film is toch heel boeiend en leerzaam om te zien.”

„Wat er met pen op papier gezet en gedrukt wordt, hebben wij soms makkelijk in de luwte gehouden”, meent Velema, „maar het verschil met film en toneel is toch iets minder groot dan ik in mijn jeugd gedacht heb. Wat kun je ook met de pen verschrikkelijke dingen opschrijven. Na m'n emeritaat had ik als doelstelling wat moderne romans te lezen. Ik heb ze gekocht ook, maar ik moet zeggen: bij vele kwam ik amper tot de helft. Dat was voor mij zeker geen cultuurgenot. Maar ik wilde er vanuit enige kennis over kunnen praten.”

Matthäus Passion
Velema is geen uitgesproken kenner van muziek, maar dat neemt niet weg dat hij zo af en toe graag een concert bezoekt. Ook van de uitvoering van de Matthäus Passion heeft hij persoonlijk erg genoten. „Kort na de oorlog had je in Den Haag in de Willemskerk altijd de uitvoering van de ”Matthäus”. Als gymnasiast ben ik daar met klasgenoten verscheidene jaren naartoe geweest. Ik kan me voorstellen dat mensen er moeite mee hebben, maar ík vind het prachtig. De tekst van het Evangelie wordt daar gezongen en de muziek versterkt het effect. Mij is ook altijd bijgebleven: Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk. Ik gebruik dat in de preek nog wel eens: hoe dan in dat muziekstuk de tonen vallen. Aangrijpend!”

Cultuur moet een bescheiden plaats in je leven innemen, besluit Velema. „Een paar keer per jaar ga ik een dag lang musea bezoeken, bijvoorbeeld in Amsterdam of Rotterdam. Dan zijn er tentoonstellingen die ik graag wil zien, op me in wil laten werken. Maar het genieten van cultuur mag nooit gaan overheersen, je mag er niet meer dan een bescheiden deel van je tijd aan besteden.”