Christen & kunst22 mei 2000

Bijbel laat cultuur
volop doorklinken

Door dr. T. M. Hofman
De Bijbel bevat geen afgeronde visie op kunst en cultuur. Christenen hebben mede daardoor op het terrein van kunst en cultuur misschien te veel gezwegen en kansen voor een bijbelse doorlichting van onze tijd laten liggen. Als „mens Gods” heeft een christen echter een culturele taak.

Al rond Genesis 1 vallen heel belangrijke beslissingen voor de bezinning op cultuur. De belijdenis omtrent Gods goede schepping, de val van de mens en de opzoekende liefde en genade van God zijn voor christenen (heils)historische werkelijkheden. Een evolutionistische benadering van de werkelijkheid trekt heel andere lijnen.

Wie nooit in geloof iets heeft geproefd van de gaafheid en schoonheid van Gods goede schepping, loopt het gevaar onze huidige cultuur óf over of onder te waarderen. Voor Augustinus lag de goedheid van God ten grondslag aan de hele schepping. Die goedheid moet een gevallen mens leren proeven. Het goede karakter van de oorspronkelijke schepping heeft alles te maken met het door God haar gestelde doel.

Ingeschakeld
Het Latijnse woord ”colere” ligt aan de basis van ons woord cultuur. Ik zie hier af van een definitie. Er is ook wel gepleit voor het woord beschaving. In Genesis 2 is sprake van Gods bedoeling met de mens in Zijn hof. Men heeft wel gesproken van ”cultuurmandaat”. De mens heeft een opdracht van God ontvangen om de hof te bouwen (in het Latijn: colere) en te bewaren. In Genesis 2 is cultuur heel nauw verweven met de zorg voor en ontplooiing van Gods goede schepping. Wij spreken ook nog wel van het „in cultuur brengen” van woeste grond.

Het mag opvallend heten dat God in Zijn gave schepping de mens een echte plaats geeft om handelend op te treden. De hof is geen plaats van 'niets doen', maar van ingeschakeld zijn in Gods grote plan. Vergelijkbare zaken treffen wij aan in Genesis 1:28.

Ondanks de zondeval, die zo enorm diep heeft ingegrepen in alle verhoudingen, moeten wij Gods oorspronkelijke doel met Zijn schepping en de mens in het oog houden. Psalm 8 maakt melding van het feit dat God de mens ook na de val „doet heersen” over de werken Zijner handen. De onderworpenheid staat in Psalm 8 overigens ook geheel in het kader van de heerlijkheid van de Naam des Heeren op de ganse aarde. Altijd zal de mens in al zijn cultuurarbeid moeten beseffen dat de aarde met haar volheid het eigendom is van de Schepper. Ook over cultuur spreekt de Schrift niet antropologisch maar theologisch. Dat is een wezenlijk andere benadering dan in het moderne denken.

Kaïn
Voor de oorsprong en ontplooiing van de cultuur op de aarde na de zondeval is Genesis 4 van groot belang. Volgens sommigen geeft het kader waarbinnen Jabal, Jubal en Tubal-Kaïn ter sprake komen meteen al aan dat wij hier te doen hebben met het verderfelijke: dat wat voortkomt uit het geslacht van de broedermoordenaar Kaïn. De landbouwer slaat de veehouder dood. Met de cultuurproducten is het dan ook oppassen geblazen! Het mag ons zeker niet ontgaan dat het brallende lied van Lamech een goddeloze verheerlijking van eigen menselijke kracht en wraakzucht behelst.

Toch mogen wij de oorsprong van de cultuur niet in de vloek vanwege de zondeval zoeken. Al in de oorspronkelijke schepping heeft God Zijn mens krachten en wijsheid ingeschapen om de natuur te beheersen en dienstbaar te maken. Wel dreigen hier door de zondeval grote gevaren als de ontwijding en het misbruik van Gods schepping om zelf te pronken en te pralen. Daarvan is Lamech een duidelijk voorbeeld. Toch heeft God na de zondeval de opdracht aan de mens niet ingetrokken. Dat maakt Genesis 3:23 ons heel duidelijk. Ook nu is het doel van deze opdracht om door zorg voor Gods schepping deze tot een spiegel van Zijn heerlijkheid te maken en te laten blijven. Misbruik (van cultuur) heft het goede gebruik niet op.

Tempeldienst
De Bijbel verzwijgt in Genesis 4:16-24 het civilisatieproces niet. Daaruit mogen positieve elementen niet weggelaten worden, het is de ontwikkeling van datgene wat God Zelf in Zijn schepping heeft gelegd. Wel behelst het hoofdstuk een duidelijke waarschuwing. Juist de lijn van Kaïn en Lamech en zijn zonen is die van het gewelddadige. Het wraaklied van een Lamech provoceert, de angst van Kaïn is overwonnen en heeft plaatsgemaakt voor overmoed en hoogmoed. De relatie met God is gebroken.

Onder de dunne laag van de cultuur liggen geweld en dood gereed om er doorheen te breken. De lijn van Seth zoekt God en weet zich van Hem afhankelijk. De lijn van Kaïn is die van de autonome mens. Daarmee mag het goede gebruik van allerlei vormen van bewerking, nijverheid en artistiek talent niet in een verdacht licht worden gezien. Toch mag ook de waarschuwing omtrent misbruik niet in de wind worden geslagen.

In het algemeen valt in het Oude Testament het licht niet primair op de verstandige mens, die het zo goed doet in het bouwen en bewaren, maar op de wijsheid van God, de Schepper en Onderhouder (Jesaja 28:26 en 29 en Psalm 33:15).

Veel voortbrengselen van de cultuur van die tijd hebben in de eredienst van Israël een legitieme plaats gekregen. De inrichting van het heiligdom wordt door God Zelf bepaald. Exodus 31, 35, 36 en 38 spreken van het werk van Bezaleël en Aholiab op dusdanig positieve wijze, dat hier grote waardering in doorklinkt. Ook hier valt het accent op Gods gave en toerusting door de Geest Gods. Dat werpt licht op alle producten van kunst en cultuur in de latere tempeldienst.

Misbruik
Cultuur raakt niet alleen de buitenzijde van de cultus, maar evenzeer het inhoudelijke. Wie denkt daarbij niet aan de inschakeling van zang en muziek in de eredienst tot de eer en lofprijzing van God? Ook in de wijsheidsliteratuur van het OT blijkt affiniteit met de cultuur van die dagen.

Dit betekent overigens niet dat er binnen het OT geen kritische geluiden ten aanzien van de cultuur vallen te beluisteren. De profeten, onder anderen Amos, fulmineren tegen het misbruik van de exorbitante rijkdommen. Het grote, ten hemel schreiende onrecht wordt aan de kaak gesteld. De goddeloze cultus wordt onder andere in Amos 5:21 tot 23 ontmaskerd. De grote weelde wordt in Amos 6:4 tot 6 met heilige afschuw getekend. Hiermee wordt echter niet principieel de cultuur afgewezen, maar wel degelijk het misbruik

Wijn
Wie het leven van Jezus in het Nieuwe Testament bestudeert, ziet al bij de twaalfjarige Jezus in de tempel een heilige begeerte om „in de dingen van Zijn Vader” te zijn. Tijdens Zijn openbare optreden lezen wij van de ijver voor het huis des Heeren. Jezus heeft Zich niet verzet tegen de tempel en de dienst aldaar, maar het misbruik van het huis Zijns Vaders heeft Hij aan de kaak gesteld.

Toch heeft Hij tegelijk gesproken over de verwoesting van stad en tempel. Al dat schone is vergaan. In Zijn onderwijs heeft Jezus Zich heel vaak geuit in beeldtaal ontleend aan de natuur en de cultuur. Ook in dit opzicht valt bij Hem geen distantie of ascese te beluisteren. Zijn maaltijdgemeenschap met allerlei slag van mensen (ook rijke tollenaren) wordt Hem door de tegenstanders zwaar aangerekend. Zijn eerste teken van het Koninkrijk verrichtte Hij op de bruiloft te Kana. Daar wordt door Hem eersteklas wijn aangeboden.

Jezus' houding ten opzichte van de overheden in Zijn dagen mag niet revolutionair worden genoemd. Toch waarschuwt Hij zeer nadrukkelijk tegen de gevaren van rijkdom als basis voor je vertrouwen en wekt Hij op tot echte overgave en geloofsvertrouwen voor het leven van elke dag. Dan kan een mens veel leren van lelies van het veld en van de vogels.

Getto
Paulus gebruikt in zijn spreken veel beelden ontleend aan de geciviliseerde wereld van zijn dagen. Daarbij komen naast sporttermen (inzake worstelen, renbaan en dergelijke), economisch-juridische, militaire en filosofische zaken aan de orde. Paulus' optreden op de Areopagus getuigt blijkens het citaat in Handelingen 17:28 van kennis van de cultuur van zijn dagen.

Wel blijkt steeds dat Paulus er een eigen inhoud aan geeft die vaak heel verrassend is. Zijn (wed)strijd, prijs, loskoping, wijsheid en dergelijke krijgen een andere invulling dan die van de wereld. Toch gaat het te ver om daaruit een absolute distantie af te leiden van de cultuur van zijn dagen. Paulus beroept zich op zijn burgerrecht. Hij wijst op de gehoorzaamheid jegens de overheid. Hij geeft aanwijzingen voor de sociale verhoudingen van het leven van alle dag. ook in economisch opzicht. Wel doorlicht hij ook deze zaken „in de Heere.”

Voor de gereformeerde gezindte anno Domini 2000 liggen er concrete uitdagingen om het eigene van de christelijke boodschap in alle levensverbanden zichtbaar te maken. Dat zal niet primair een zaak van isolement mogen zijn, maar van zoutend zout en lichtend licht. Dan mag participatie op terreinen zoals kunst en cultuur niet hermetisch worden afgegrendeld. Dat zou een licht onder de korenmaat zijn. Christelijke (visie op) kunst is niet bestemd voor het getto, maar om echt te dienen.

Economie
Vaak wordt gewezen op het wel ín maar niet ván de wereld zijn als essentieel voor het christen zijn. Toch worden wij steeds geroepen om daar nader gestalte aan te geven. Jezus heeft niet gebeden om wegneming van de Zijnen uit de wereld, wel om hemelse bewaring te midden van de vele gevaren.

Christenen zullen zich moeten bezinnen of zij de gevaren niet te eenzijdig gezocht hebben op het culturele vlak, terwijl ze ten opzichte van de moderne economie en techniek mogelijk al te toegeeflijk zijn geweest. Ze zijn in culturele zaken veel terughoudender dan ten opzichte van het economische leven. Daar liggen evenzeer grote bedreigingen voor het christenleven op de loer.

Terdege dienen wij ons af te vragen of de Heere ons niet roept om de confrontatie in deze multiculturele samenleving aan te gaan. Die opgave zal niet ieder op gelijke wijze gestalte kunnen geven. Maar wij mogen niet uitsluiten dat God ook juist in christenlevens gaven geeft om standvastig en terzake kundig leiding te geven. Juist je ogen sluiten en het buiten het gezichtsveld houden van grote culturele terreinen kan op den duur heel gevaarlijke vormen aannemen. Het gebed met en voor elkaar is van groot belang om te leren onderscheiden en om behoed te worden voor de gevaren. Juist bij een intense confrontatie met de moderne kunst en cultuur dreigen gevaren. Daar dienen wij voorzichtig te handelen.

Toch zal ook hier heengewerkt moeten worden naar een gepast dragen van verantwoordelijkheid, al naar gelang iemands leeftijd, geaardheid, geestelijke draagkracht en maatschappelijke positie.

Nieuw Jeruzalem
De grondvragen spitsen zich toe op onze visie op het hier en nu in relatie tot Gods grote toekomst. Het spreken van onder andere Openbaring is vol van beeldtaal, waarin de cultuur van het hier en nu volop doorklinkt. Het nieuwe Jeruzalem wordt getekend in grootse en rijke beelden. Men komt er niet mee uit door te zeggen dat het slechts beelden zijn. Ze fungeren toch als aanduiding van een heerlijke toekomst, waarin de glorie van God en het Lam centraal staat. En dat laatste is en blijft de kern. Daar ziet de bruid des Heeren naar uit, daar leeft zij naartoe.

Vaak is naar aanleiding van Openbaring 21:24 en 26 de vraag gesteld wat er van het huidige cultuurgoed mee de eeuwigheid in gaat. Sommigen zien hier veel ruimte voor wat in de algemene genade aan mensen is toevertrouwd. Hier past ons echter grote terughoudendheid. Openbaring 21 tekent ons de toekomst in kleuren en beelden aan Jesaja 60 ontleend. Dat heeft een concreetheid in zich.

Toch mogen wij nooit vergeten dat alleen wat gereinigd en geheiligd is door het Lam, de eeuwige heerlijkheid zal kunnen binnengaan. De glorie van God staat centraal. Welke verwachting is bijbels? Is er alleen plaats voor de hemel der hemelen? Er liggen beloften voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal. Schepping, verlossing en nieuwe schepping horen bij elkaar. Romeinen 8 geeft niet alleen uiting aan het zuchten, maar opent ook het perspectief waarnaar de schepping reikhalzend uit mag zien.

Niet serieus
Als christen leven wij tussen de tijden, tussen de overwinning van Pasen en de volkomen doorwerking daarvan op de jongste dag. Hoe beïnvloedt dat onze houding, hoe toetsen wij kunst en cultuur? Van eminent belang is in dit verband 1 Korinthe 10:31: „Doet het al ter ere Gods.” Dan zijn niet mensen onze norm, evenmin de publieke opinie, maar in al ons doen en laten moet het om God gaan.

Zijn eer en recht staan voorop! Dat bepaalt deelname op cultureel terrein door christenen en dat bepaalt ook de beoordeling van het werk van anderen. Als er vermenging van schepping en Schepper plaatsvindt (zie ook Romeinen 1), wordt God van Zijn ereplaats beroofd. De geloofsregel van 1 Korinthe 10:31, binnen het kader van het eten van offervlees gegeven, vraagt om praktische toepassing op alle levensterreinen, daar vallen kunst en cultuur niet buiten. Waar voor de één een bijzondere opdracht kan liggen, zal de ander zich zeer terughoudend dienen op te stellen. Laat de eigen opstelling echter nooit een ongeestelijke en liefdeloze bedreiging worden voor medechristenen.

Kunst en cultuur kunnen niet alleen genoegen verschaffen en nuttig zijn, maar tegelijk en vooral Gods eer beogen, ook al wordt dat niet altijd expliciet gezegd. Hier ligt voor sommige christenen een bijzondere taak om tot theologische overwegingen en beoordelingen inzake kunst en cultuur te komen. Voor terzake kundige beoordeling is dan echter tevens geestelijk en esthetisch inzicht nodig. Anders zal de visie van een christen op kunst en cultuur door anderen niet serieus worden genomen.

Taak
Onze insteek wil bijbels-realistisch zijn. Schepping, zondeval, verlossing en verheerlijking zijn grondstructuren voor het hele leven. De tegenstelling ligt niet tussen natuur en genade, maar tussen zonde en genade. Het mag ons ook in kunst en cultuur nooit gaan om 'vergoddelijking' van het schepsel of de materie. Gods handelen in de (heils)historie heeft gevolgen voor de hele schepping en samenleving. Een christen leeft vanuit de ware Wijnstok; zo wil hij dienen.

Ons probleem ligt in het te vaak ontbreken van gezalfde ogen, open oren en besneden harten. Alleen vanuit de levende verbondenheid met de Heere kunnen wij kijken met een nieuw hart. Dan leren wij onderscheiden (vergelijk onder andere 1 Korinthe 12:10 midden) en beproeven (Romeinen 12:2; Efeze 5:10, Filippensen 1:10 en 4:8) en zo kunnen wij dienstbaar zijn voor de eer van de Heere en tot heil van deze samenleving.

Als „mens Gods” hebben wij een taak. Dan zijn niet bekrompenheid en betweterigheid onze drijfveren. Het wenkend perspectief zijn de nieuwe hemel en Zijn nieuwe aarde, als kosmos, eeuwig sieraad. Dan mogen wij leven en werken in de verwachting van de eeuwige vreugdevolle dienst, waarin Gods eer het volle gewicht zal krijgen en alles door de vrede bloeien zal.