Kerk en Godsdienst18 april 2001

Ds. Van Arkel promoveert op de typologieën in het doopgebed

Water van de doop als zondvloed

Door K. van der Zwaag
VOORTHUIZEN – „Het water van de doop is als een zondvloed, die vernietiging brengt, die ons doet ondergaan, maar die ook een nieuwe schepping aan het licht doet komen, zoals Noach gered werd in de ark.” Ds. D. van Arkel uit Voorthuizen bestudeerde het symbool van de zondvloed in het doopgebed en promoveert daar morgen op in Amsterdam. Via een wederzijdse bevruchting van de liturgische en de reformatorische traditie bepleit hij een oecumenische herwaardering van Calvijns visie op het verbond.

De passage van de zondvloed, evenals die van de Rode Zee, is een eeuwenoud onderdeel van het gebed bij de doop. Het water dat te gronde richt en het schuldige mensdom vernietigt, wijst tegelijkertijd op het redden van een „rest” dankzij Gods barmhartigheid. Het zondvloedgebed is een oecumenisch gebed, omdat het gebruikt wordt in verschillende kerkelijke tradities.

In het doopboekje van Luther van 1523 komt dit doopgebed voor het eerst voor. Later is het –met enkele wijzigingen– opgenomen in het klassiek gereformeerde doopformulier. De meest opvallende gereformeerde wijziging is de weglating van de zinsnede over Jezus' doop in de Jordaan, de zogeheten Jordaan-passage. Een andere typologie in het doopgebed is die van de Rode Zee, waardoor Israël uit Egypte werd uitgeleid. De doop ziet volgens ds. Van Arkel niet in de eerste plaats op zuivering, maar op bevrijding, schepping en heiliging.

Het beeld van zondvloed en Rode Zee heeft in het Nieuwe Testament een christologische toespitsing gekregen door de verwijzing naar Christus, Die ondergaat in de diepe wateren van de dood en als Eerstgeborene van de nieuwe schepping weer opstaat. Deze aan de Schrift ontleende typologie wordt uitvoerig door de kerkvaders overgenomen en uitgebouwd, zo is in het proefschrift ”Voor ons de zondvloed” (uitg. Boekencentrum, Zoetermeer) van ds. Van Arkel te lezen.

Jordaan-passage
In het proefschrift stelt de hervormde predikant vast dat in de hedendaagse ontwerpen van doopliturgie, naast de zondvloed en de Rode Zee, ook de doop van Christus in de Jordaan weer als oorspronkelijk wordt getypeerd. Tegelijk wordt de verbinding tussen de Joodse besnijdenis en de christelijke doop –en dus het veelvuldige gebruik van het begrip verbond– achterwege gelaten. In zijn onderzoek ontdekte ds. Van Arkel dat de verbinding van besnijdenis en doop echter oorspronkelijk mag heten, terwijl het noemen van de Jordaan bij de doop pas later blijkt te zijn ontstaan, toen in de vroege kerkgeschiedenis het conflict met het Jodendom tot ontwikkeling was gekomen.

Het beeld van de Jordaan moest onderstrepen dat de kerk meer is dan Israël, betoogt ds. Van Arkel. „De doortocht door de Rode Zee onder leiding van Mozes wijkt terug voor de doortocht van Israël door de Jordaan onder leiding van Jozua. Het is Jozua en niet Mozes die Israël leidt in het beloofde land. De Jordaan-passage is gebruikt om zich af te zetten tegenover het Jodendom. Zoals Jozua (wiens Hebreeuwse naam in het Grieks luidt: Jezus) in het beloofde land leidde, zo is Jezus' doop inlijving in het geestelijk Israël.”

Ds. Van Arkel zet uiteen dat deze passage in de gereformeerde traditie niet is weggelaten uit vrees voor bijgeloof (de waterwijding), maar met de bedoeling om de eenheid van het oude en het nieuwe verbond te bewaren. „De gereformeerde traditie heeft onder leiding van Calvijn het ene verbond met Israël en de kerk geleerd. Het verbond is één in wezen en verschillend in bediening. Vanuit Calvijns theologie van de ene God en het ene verbond, is het verschil tussen Israël en de kerk niet principieel, maar veeleer een gradueel en chronologisch. Zowel in Israël als in de kerk behoren ook de natuurlijke kinderen tot het verbond.”

Toch erkent Calvijn wel gradaties in de goddelijke verkiezing en zijn het uiteindelijk de uitverkorenen die de kern van het verbond vormen. Ds. Van Arkel concludeert dat in later tijd Calvijns spreken over Gods verkiezing de omgang met mensen in het verbond is gaan „overschaduwen.” Hij spreekt van „neoscholastieke” invloed in de Nadere Reformatie. „Ik doel hiermee op het laatmiddeleeuwse systeem van een gesloten leer over God en Zijn raadsbesluiten. De Reformatie betekende in de wortel een doorbreking van dit logisch denken over God, maar in de Nadere Reformatie is dat denken toch weer opgekomen. Dat betekent ook een ondergraving van de doop. Het is nu, gezien de verkiezing, nog maar de vraag of je tot het verbond behoort. Behalve door Calvijn, waar deze scholastiek nog niet is te bespeuren, ben ik nog meer geïntigreerd door Bullinger. Bij hem is het verbond veel opener dan bij Calvijn. Hij stelde de roeping centraal. Calvijn bedoelde de verkiezing pastoraal, maar dat heeft niet kunnen verhinderen dat zij een exclusieve uitwerking kreeg. De lijn van Bullinger zijn we wat kwijtgeraakt.”

Dynamisch
Het verbond kan volgens ds. Van Arkel slechts beleefd worden als een gebeuren, waarbij in groeiende trouw van de bondgenoten wederkerigheid wordt gesticht. „Ik zie het verbond als een dynamisch begrip, in tegenstelling tot de gereformeerde geloofsleer, die een te zware nadruk legt op de goddelijke oorsprong ervan. Het gaat om de levende relatie tussen de roepende God en de antwoordende mens. Die verbondsleer geeft ook inzicht in het feit dat Israël en de kerk schouder aan schouder in dezelfde wereld verkeren.”

In dit opzicht hecht de predikant grote waarde aan de gedachte dat de doop in plaats van de besnijdenis is gekomen. „Deze passage is niet zo te interpreteren dat de kerk in plaats van Israël is gekomen. Dit is geen substitutie, maar inlijving. Dat is de centrale gedachte van Romeinen 9, waar de kerk mag delen in het verbond met Israël. Calvijn stelde dat wie de analogie tussen besnijdenis en doop ontkent, in feite het Oude Testament degradeert tot een zuiver tijdelijk en natuurlijk verbond.”

Niet kerkscheidend
Ds. Van Arkel kiest zelf voor de zuigelingendoop („een beter woord dan kinderdoop”), maar ziet geen wezenlijk onderscheid tussen kinder- en volwassenendoop. „Het is geen verschil in doopleer maar in dooppraktijk. Er ontstaat wel verschil als we de geloofsdoop leren. Dan doen we tekort aan de notie van het verbond.”

De doop ziet ds. Van Arkel vooral als een begin, een verwachting van het Koninkrijk. De eenheid met Christus geeft verplichting aan de gelovige om werken van dankbaarheid voort te brengen. „Wie het verband tussen doop en gehoorzaamheid niet heeft gezien, heeft het sacrament van de doop niet verstaan. Het gaat in de doop niet om het leven in glorie, maar met en onder het kruis. De Geest voert tot het ene verbond met God en stuwt de aarde en haar geschiedenis naar de nieuwe geboorte in Christus.”