Buitenland2 juni 1999

Promovendus: SGP en GPV mogen zich best wat vragen stellen

Zuid-Afrikabeleid vergt rekenschap

Door P. Chr. van Olst
DEN HAAG – Apartheid is verleden tijd in Zuid-Afrika. De vraag die bij de verkiezingen van vandaag centraal staat –haalt het ANC nu wel of niet de tweederde meerderheid?– illustreert overtuigend dat het land een nieuw tijdperk is ingegaan. In dat nieuwe tijdperk mogen Nederlandse partijen als SGP en GPV zich best eens afvragen of hun houding ten aanzien van apartheid goed is geweest, vindt Zuid-Afrikakenner dr. S. de Boer

De Boer promoveerde op 7 mei aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over het Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid. In zijn dissertatie beperkt de De Boer zich voornamelijk tot de periode 1960-1977, maar hij kan ook veel vertellen over de houding die de Nederlandse politiek ten opzichte van Zuid-Afrika aannam in de jaren daarvoor en daarna.

Tijdens de bestudering van notulen en ander archiefmateriaal bouwde De Boer een groeiende antpathie op tegen de houding van partijen als de SGP, het GPV en de Boerenpartij, alsmede enkele politici van KVP- en AR-huize. „Zij zijn veel te lang steun blijven geven aan de gedachte achter het systeem van apartheid”, luidt zijn conclusie. „De linkse kamerfracties zorgden ervoor dat Nederland altijd behoorlijk heeft geageerd tegen apartheid, maar zij weigerden stelselmatig daaraan mee te doen.”

De Boer biedt voor die stelling in zijn dissertatie een statistische onderbouwing door te verwijzen naar een onderzoek van het Komité Zuidelijk Afrika (KZA) over het tijdvak 1969-1976. In dat onderzoek krijgen politieke partijen punten voor steun aan moties „voor ondersteuning van de vrijheidsstrijd” van de zwarte Zuid-Afrikaanse bevolking. Ook verdienen zij punten door tegen moties te stemmen die „tegen de bevrijdingsstrijd gericht” waren.

CPN en PSP blijken het maximale aantal van 22 punten te halen. PPR, PvdA en D'66 zaten daar net onder met 21, 20,9 en 20,5 punten. De ARP (9,5), KVP (8) en CHU (5) scoorden niet erg hoog. De VVD liet met 1,3 punt de BP, SGP en GPV, die geen punten haalden, net achter zich.

Statistische bewijzen heeft De Boer verder niet, maar wel een stortvloed aan voorbeelden uit het kamerwerk, waarbij SGP- en GPV-politici stelling kiezen tegen de anti-apartheidspleidooien van politiek links. Achter de antiapartheidsstrijd schuilen communistische idealen, menen zij. Bovendien benadrukken parlementariërs als Jongeling (GPV), Van Dis (SGP), Verbrugh (GPV) en Van Rossum (SGP) de historische banden tussen Nederland en de blanke minderheid en de waarde van het godsdienstige karakter van haar cultuur.

Luidruchtig
Veel van dat gedachtegoed was ook aanwezig bij de Nederlands-Zuid-Afrikaanse Werkgemeenschap (NZAW) en daarom waren diverse christenpolitici lid van die club. Jongeling was zelfs bestuurslid, Van Rossum hoofdredacteur van het NZAW-periodiek. Letterlijk stelt De Boer in zijn proefschrift dat de NZAW in de Tweede Kamer in SGP'er Van Dis „een van haar luidruchtigste vertegenwoordigers” had. Terugkijkend noemt hij het „ongebruikelijk” dat zo veel politici lid waren van zo'n lobbyorganisatie. Verder haalt hij aan hoe CPN-kamerlid Bakker Van Dis ooit openlijk beschuldigde van racisme.

Een van de voorbeelden die De Boer aanhaalt is een opmerking van GPV-kamerlid A. J. Verbrugh in een debat met het kabinet-Den Uyl in het vergaderjaar 1975/1976. Verbrugh stelde tijdens dat debat over apartheid: „Je mag wel eens even kijken of die apartheid wel zo verschrikkelijk is als men zegt.” De Boer vermeldt er, met enig gebrek aan wetenschappelijke objectiviteit, bij dat de GPV'er daarmee „het bloed onder de nagels van PvdA-fractievoorzitter Van Thijn vandaan” haalde, omdat die „nog in het kamp Westerbork” had gezeten.

De grondhouding van sympathie voor apartheid en de blanke minderheid bleef bij SGP en GPV bestaan ook toen de opkomende fractiediscipline individuele kamerleden van KVP en ARP die er hetzelfde over dachten, dwong hun standpunt aan te passen. De kleine christelijke fracties kwamen alleen te staan, maar hielden vol. Pas veel later werd hun standpunt, mede door de ontwikkelingen in Zuid-Afrika, genuanceerder. „Veel te laat”, oordeelt De Boer desgevraagd.

Rekenschap
In de inleiding van zijn proefschrift verwijst De Boer naar het boek ”Onverwerkt verleden” dat voormalig VVD-leider F. Bolkestein vorig jaar het licht deed zien. Naar aanleiding van dat boek riep de liberaal ex-sympathisanten op rekenschap te geven van hun verleden. De Boer citeert vervolgens een reactie van het blad ”Zuidelijk Afrika”, waarin Bolkestein erop wordt gewezen dat hij zweeg over de vergoelijkers van het apartheidsbewind, onder wie ook enkele prominente liberalen.

De Boer wil met zijn proefschrift geen rekenschap vragen van partijen als SGP en GPV over hun Zuid-Afrika-opvattingen. Hij vindt „rekenschap” een te zwaar begrip. „Maar mijn boek zou er best toe mogen dienen dat die partijen zich eens afvragen welke rol zij hebben gespeeld. Volgens mij is die niet positief.”

In reactie op die oproep wil voormalig SGP-kamerlid Van Rossum duidelijk stellen dat hij zich nimmer heeft opgeworpen als vergoelijker van „apartheid als zodanig.” „Die was fout. Maar volgens de linkse partijen moesten we daarop reageren met boycotten, en dat vonden wij een slechte maatregel. Door boycotten zou juist de arme zwarte bevolking zwaar worden getroffen.”

Thuislandenbeleid
Verbrugh, voormalig kamerlid van het GPV, geeft toe dat er bij de kleine christelijke fracties grote sympathie bestond voor het christelijke karakter van de Zuid-Afrikaanse Grondwet en de wijze waarop dat via gedenkzuilen en dergelijke terugkeerde in het landschap. „Dat vond ik erg aantrekkelijk. Bovendien had ik veel op met de gezonde gedachte achter het zogenaamde thuislandenbeleid van minister-president Verwoerd. Hij vond dat elk volk z'n eigen ontwikkelingsmogelijkheden moest hebben en pleitte daarom voor aparte gebieden met federaal gezag voor de diverse bevolkingsgroepen. Dit was een grote verbetering ten opzichte van het beleid van zijn voorganger Strydom.”

„Het ging niet om onderdrukking, maar was juist gericht tegen de onderdrukking van de kaffers”, vindt Verbrugh, die de mode om culturen zoveel mogelijk in elkaar te laten vloeien hekelt. Ook Van Rossum acht het onnodig iets terug te nemen van zijn steun voor het Zuid-Afrikaanse thuislandenbeleid. „Dat gebeurde elders ter wereld volop. Het was een internationaal geaccepteerde oplossing.”

Mede n.a.v. ”Van Sharpeville tot Soweto”, door Stefan de Boer; uitg. Sdu, Den Haag, 1999, ISBN 90 12 08743 0; 436 pagina's; ƒ 49,90.