Boekrecensie

Titel: Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M. G. Schmidt – de geschiedenis van haar schrijverschap
Auteur: Joke Linders

Uitgeverij: Querido
Amsterdam, 1999
ISBN 90 214 7344 5
Pagina's: 490
Prijs: ƒ 125

Recensie door Jeannette Donkersteeg - 30 december 1999

Een domineesdochter
die erbij wilde horen

Haar vader beschouwde het scheppingsverhaal als een mythe, maar liet dat op de kansel niet merken. Haar moeder was uit ambitie met de hervormde predikant getrouwd, maar hield niet van hem. Annie M. G. Schmidt kon het dubbele in hun karakters niet waarderen, maar zou die eigenschap zelf levenslang meedragen. De titel van de dissertatie over haar schrijverschap heeft dan ook een dubbele bodem. Dr. Joke Linders over ”Doe nooit wat je moeder zegt”: „Het is een mooie tegenspraak. Schmidt heeft precies gedaan wat haar moeder zei. Dat past helemaal bij haar ambivalentie.”

„Ik was altijd een outsider, stond altijd aan de kant. Lezen en schrijven waren mijn escape. Ik leefde in een wereld van sprookjes en kinderverhalen. De fantasiewereld is nog steeds mijn escape-mogelijkheid. Pessimisme is mijn voedingsbodem.” Een opmerkelijke uitspraak voor iemand wier naam met humor en succes geassocieerd wordt. Toch overdreef Anna Maria Geertruida Schmidt (1911-1995) in dit geval niet, stelt Linders. „Echte humor is immers een combinatie van vrolijkheid en verdriet.”

Het gebrek aan waarachtigheid dat Annie Schmidt thuis ervoer, moet buitengewoon verwarrend voor haar zijn geweest. Daarnaast was ze als kind anders dan de kinderen om haar heen. Zowel in taal als in gedrag viel ze uit de toon in het Zeeuwse dorp Kapelle. Ook gedurende de vijftig jaar dat ze schreef, werd ze weliswaar geprezen, maar hoorde ze er zelden helemaal bij. Amusement en kinderboeken telden nu eenmaal niet mee.

Nieuw elan
Inmiddels wordt Annie M. G. Schmidt tot over de grenzen alle lof toegezwaaid. Voor Joke Linders behoort ze samen met An Rutgers van der Loeff en Miep Diekman tot „de drie grote pioniers die na de Tweede Wereldoorlog een nieuw elan in de kinderliteratuur hebben gebracht.”

Voor Linders reden om een biografie te willen schrijven, maar daar voelde Schmidt niet voor. „Ze was zelf juist bezig met ”Wat ik nog weet”, haar autobiografische rubriek in Het Parool. Bovendien wilde ze geen openbaar bezit worden. Toen ik me uiteindelijk tot wetenschappelijk onderzoek naar haar schrijverschap beperkte, was ze echter verguld.” Hans Vogel van Het Parool kreeg wel toestemming voor het schrijven van een biografie. Naar de reden daarvoor kan Linders slechts gissen. „Ze moet het leuk gevonden hebben dat hij bij 'haar' krant werkte én dat hij uit de wereld van het cabaret kwam. Ik was bovendien geen echt vriendinnetje van haar.”

Mediapersoonlijkheid
Omdat Vogel is overleden, maakt Hans van den Bergh, kunstredacteur bij de Amsterdamse krant, het werk momenteel af. Je kunt je afvragen of het veel zal toevoegen aan het boeiend geschreven en mooi uitgevoerde boek van Linders. Een uitspraak van Hella S. Haasse wordt in dit proefschrift namelijk bewaarheid: „Als je je werkelijk in het werk van een schrijver verdiept, weet je eigenlijk al alles van hem.”

Hoewel je proza en poëzie niet per definitie als kleine autobiografieën kunt lezen, kreeg Linders veel biografisch materiaal boven tafel. „Misschien ontdekt Van den Bergh toch nog persoonlijker gegevens. Of het beeld erdoor verandert, betwijfel ik echter. Ik beschikte niet alleen over het werk van Annie Schmidt, ze is ook ongelooflijk vaak geïnterviewd.”

Dat zegt niet alles, las ik in uw boek. In het ene gesprek vertelt ze: „Ik heb altijd gehoopt, gedroomd dat ik zou kunnen schrijven”, in een ander gesprek: „Ik had niet eens de drang om schrijfster te worden. (...) Als ze bij Het Parool (waar ze aanvankelijk op de documentatieafdeling werkte, red.) niet ontdekt hadden dat ik leuke versjes kon maken, was er niets gebeurd.”
„Het zegt iets over haar ambivalentie. Annie Schmidt moest hard werken om zichzelf te zijn.”

Wás ze dat?
„Dat je dit vraagt, zegt al iets. Ik heb haar een mediapersoonlijkheid genoemd. Ze kon naar buiten toe krachtig overkomen. Leuk. Gevat. Vol recalcitrantie, die bij nader inzien maar heel beperkt was. Ze vertelde geen tegenstrijdige dingen omdat ze loog, maar omdat ze –zoals elk mens– bevestiging zocht.”

Ging dat bijvoorbeeld in dit geval niet een beetje ver?
„Ik heb het er wel eens met haar over gehad. Ze zei dat het schrijven haar was overkomen. Als je dat analyseert, betekent het: Ze wilde schrijven, maar had het lef niet. Als mensen het niet uit haar gehaald hadden, zou ze inderdaad nooit zo ver gekomen zijn.”

Wie zoekt naar het doel dat Schmidt met haar werk beoogde, stuit al snel op het woord ”amuseren”. Linders: „Dat zégt ze inderdaad vaak. Maar even zo vaak, of in elk geval een aantal keren, geeft ze aan dat ze samen met mensen over dingen wil nadenken zonder direct uitspraken te doen. Haar gedichtje over abortus is daarvan een voorbeeld.

Dat lijkt mij juist een pleidooi voor abortus.
„Oké, het laat zien wat er gebeurt als je abortus niet legaliseert. Daarover wilde ze mensen laten nadenken. Ze was een voorstander van de dialoog. Ze ageerde tegen „beton overal”; maar liet tegelijk merken dat woningnood ook niet alles is.”

Dat de kinderverhalen over Pluk van de Petteflet, Minoes, Otje en Jip en Janneke boven het maaiveld uitsteken, behoeft geen betoog. Dat geldt echter niet voor alle verhalen en versjes. Toch gingen de meeste generaties lang mee. Linders: „Annie Schmidt had een enorm gevoel voor taal, maar maakte, vooral in het begin, ook zwakkere rijmpjes.

Waaróm ze nu eigenlijk zo fantastisch was, is jarenlang slechts met emotionele argumenten onderbouwd. Nu vind ik emotie wel het belangrijkste, maar het is ook boeiend verder te kijken. Adriaan Morriën heeft dat destijds als enige gedaan. Hij noemde Schmidts gedichten schematisch. De ritmiek was stijf, de rijmtechniek soms zwak.

In het algemeen stelde de kritiek in die dagen nog niet veel voor. Overigens is het blijkbaar nog steeds moeilijk je vinger achter gemakkelijk leesbaar werk te krijgen. Iemand als Toon Tellegen wordt met meer argumenten beoordeeld, terwijl zijn werk minder eenvoudig is.”

Saamhorigheid
In 1991 nam emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde A. L. Sötemann de prosodie (metrum, ritme, rijm) van Schmidt onder de loep. Hij concludeerde dat deze niet onderdeed voor die van J. C. Bloem. Linders zelf schreef er wel íéts over, maar is ervan overtuigd dat er veel meer te ontdekken valt als je op elk boek afzonderlijk een literaire analyse zou loslaten. Naar haar mening schuilt de kracht van Schmidt vooral in originaliteit en geestigheid. „Haar werk is bijna altijd rijk aan verbeelding en knap van eenvoud geweest. Annie Schmidt toont bovendien een enorme solidariteit met de lezer. Dat geeft het prettige gevoel van saamhorigheid, zodat ze door jong en oud gelezen wordt, door intellectuelen en niet-intellectuelen, door mensen van de VARA en door lezers van het Reformatorisch Dagblad. Zulke auteurs hebben we niet veel.”

Als Linders een vergelijkbare auteur uit christelijke kring moet noemen, denkt ze aan W. G. van de Hulst. Ook hij protesteerde tegen het benadrukken van de pedagogische waarde van het kinderboek; ook hij wees erop dat kinderboeken vooral „waar” moeten zijn. „In poëticaal opzicht zijn er, althans naar buiten toe, veel overeenkomsten met Van de Hulst”, schrijft Linders. „Hoewel diens boeken bol staan van de (meestal christelijke) moraal toont hij zich in lezingen en geschriften steeds wars van iedere (moralistische) opzettelijkheid.”

Onzekerheid
De officiële erkenning voor Schmidts werk kwam laat. Pas in 1965 ontving ze de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur. Jaren daarna volgden een Zilveren en een Gouden Griffel, de CPNB-publieksprijs en de Hans Christian Andersen Prijs. Dat ze nooit de P. C. Hooftprijs kreeg, stelde haar teleur. Met de Andersen-medaille was ze blij, weet Linders. De metaforen en verbeeldingskracht van de sprookjesschrijver hebben haar gevoed. Hij was haar grote voorbeeld.

Ondanks de blijken van waardering ging Schmidt gebukt onder een gevoel van onzekerheid en miskenning door literaire critici. Mede daarom weigerde ze haar gedichten te laten bloemlezen. Ze hield dat vol tot halverwege de jaren tachtig, toen Van Oorschot besloot een bundel met „zeven dichters die echt meetellen” uit te geven. Schmidt kwam tussen Judith Herzberg, Elisabeth Eybers en F. Harmsen van Beek terecht, een eer die ze niet kon weerstaan en die haar bovendien toekwam, zegt Linders. „Het is niet zozeer dat ik dat nu in mijn eentje vind. De opvatting over literatuur is verschoven. Columns bijvoorbeeld telden vroeger niet mee; tegenwoordig vinden we de columns van Carmiggelt kunst.”

Tijdens haar onderzoek ontdekte Linders dat Schmidt nogal eens aan 'hergebruik' doet. De drie stouterdjes zijn net zo ondernemend als Jip en Janneke en net zo ondeugend als Floddertje. Prélientje vertoont gelijkenis met de latere Otje. „Eerlijk gezegd was dat voor mij een eye-opener. Aanvankelijk stelde het me teleur, maar in tweede instantie realiseerde ik me dat elke auteur zijn eigen thema's heeft. Kijk naar Nelleke Noordervliet. Of naar Brakman, die vaak terugkomt op het feit dat je zo weinig greep op het leven kunt krijgen. Sommige dingen horen bij iemand. Voor Annie Schmidt waren dat onderwerpen zoals slordigheid, vrijheid en erbij willen horen, een veilig plekje zoeken.”

Opwaartsche Wegen
Eerder dan Annie zelf heeft moeder Schmidt vermoed dat haar dochter talent had. Zij stuurde verzen van het 14-jarige (!) meisje naar de dichter Willem Kloos. Die liet weten dat er „diep in haar, zoals men 't noemt, iets zingt.” Mevrouw Schmidt adviseerde haar dochter vooral nooit te trouwen, maar schrijfster te worden. Later was zij degene die erop aandrong dat Annie gedichten naar het christelijke tijdschrift Opwaartsche Wegen zou sturen. Zo kwam het dat Schmidts eerste publicaties een plaats kregen in een blad waaraan mensen als Willem de Mérode, Gerrit Achterberg en H. M. van Randwijk meewerkten.

Pas heel kort voordat ds. Schmidt stierf en zijn vrouw mentaal achteruitging, debuteerde Annie met drie boeken tegelijk. Ze was inmiddels 39 jaar oud en bewoog zich in links-progressieve kringen. Naar wat het christelijk geloof haar te bieden had, was ze nooit echt op zoek gegaan, denkt Linders.

De taal van de Bijbel waarbij ze was opgevoed, had geen invloed op wat ze schreef. Haar toneelstukken zitten juist vaak vol grove woorden en vloeken. Waarom doet iemand met een „enorm gevoel voor taal” aan dergelijke taalvervuiling? Joke Linders lachend: „Jij hebt er natuurlijk een duidelijk oordeel over dat het taalvervuiling is. In haar kinderboeken komt het niet voor; maar in haar musicals had krachtiger taalgebruik meer succes. Verder was het gewoon slordigheid, denk ik. Dat ze in haar werk naar de grote lijnen zocht, naar wat wezenlijk relevant is, zou je overigens als wel bijbels kunnen beschouwen.”

De redacteur van het tijdschrift Het Gekrookte Riet dacht er anders over, zo blijkt uit een citaat in ”Doe nooit wat je moeder zegt”. „Haar versjes zijn vrolijk, maar we missen alle blijdschap in de Drieënige God en Zijn welbehagen, werk en Woord”, concludeerde de schrijver van een in memoriam in dit blad. Zijn uitspraken brachten een discussie op gang, die in de zomer van 1995 in het dagblad Trouw gepubliceerd werd.

Aan het eind van haar leven dacht Annie Schmidt na over vragen rond leven en dood. Mocht ze zoals haar ernstig zieke partner, met wie ze nooit getrouwd was, euthanasie plegen of niet? „Hoe zou het dan gaan?” „Als antwoord koos ze een soort oplossing die bij Freud vandaan komt”, aldus Linders. „Ze geloofde niet in een persoonlijke God, maar had wel het „oceanische” gevoel dat er na het leven iets doorgaat.”