Binnenland13 januari 2001

Verdoofd Volendam

Door J. Visscher en G. ten Voorde
Bij duizenden trokken ze gisteravond door de straten van Volendam. Om te rouwen en te herdenken. De ramp in café De Hemel raakt het voormalige vissersdorp tot op het bot. Wat tekent de Volendammers? Een portret.

Volendam lijdt. Dat zie je, dat hoor je. Een moeder, dochtertje aan de hand, legt bloemen voor café De Hemel. Betraande ogen. Beren van kerels spreken met haperende stem over de rampspoed die het voormalige vissersdorp aan het IJsselmeer op nieuwjaarsdag overkwam.

Op de dijk, bij de haven, worden de laatste nieuwtjes uitgewisseld. De een ligt slecht, de ander knapt wat op. Verhalen over een gebedsgenezer die slachtoffers in ziekenhuizen afloopt. Een jonge vrouw: „Er is een generatie kapot.” Een horecaman: „We zijn in onze ziel geraakt.”

Ons kent ons in Volendam. Sla het telefoonboek open en je treft hele ritsen eensluidende achternamen aan. Schilder, Kwakman, Veerman, Tol. Iedereen heeft wel een familielid of kennis die is getroffen door de ramp, hoor je allerwegen. Zoveel achternamen, zoveel bijnamen in Volendam. De Stuut, de Knoest, de Poes, de Beer.

Koffietijd
Een aroma van schoonmaakmiddelen en verse koffie vult de keuken van pastoor J. Berkhout, wonend naast de Sint-Vincentiuskerk. Van negen tot halftien is het koffietijd. En van halfdrie tot drie. ”Iedereen is dan van harte welkom”, meldt een A4'tje aan de muur. Het tekent de gastvrijheid van de pastoor. Een montere huishoudster is bezig met schoonmaken. Rommel en viezigheid – daar houden ze in Volendam niet van.

De gemeenschap staat vanouds bekend om zijn hechtheid. Pastoor Berkhout formuleert bedachtzaam. Een beeld van Christus aan het kruis beslaat een fors deel van de wand in zijn woonkamer. „De solidariteit in Volendam is vele malen groter dan in een stad als Purmerend of zo. Volendam is een beetje te vergelijken met een vissersplaats als Urk. De rooms-katholieke variant van het protestante dorp. Mensen staan voor elkaar klaar. Keerzijde is dat conflicten extra hevig kunnen zijn. Onverschilligheid, dat is de Volendammers vreemd.”

Saamhorigheid
Die onderlinge betrokkenheid wortelt in het vissersverleden, zegt de pastoor. „De Volendammers weten wat het is om te moeten vechten voor het bestaan. Vroeger kampten de vissers met armoede. Gezinnen van twaalf, zestien kinderen waren geen uitzondering. Meer dan eens verdronken er vaders en zonen op zee. Moeders moesten zich door de ellende heenslaan. Ze konden niet terugvallen op sociale uitkeringen.”

Joka van Brakel, beheerster van het Volendams Museum, vult aan: „Vrouwen bleven alleen achter als de mannen op zee waren. De moeders hadden elkaar nodig, zochten steun bij elkaar. Daardoor is een sterke gemeenschapszin gegroeid. Het is de mentaliteit van de bevolking. Je ziet dat overal. In de kerk, in het verenigingsleven, in het museum. Volendammers zijn trouw. Heb je eenmaal het vertrouwen van de Volendammer, dan steunen ze je door dik en dun”, zegt mevrouw Van Brakel.

Ze geeft toe dat de saamhorigheid in Volendam de laatste decennia onder druk staat. Maar in de zware tijden die het dorp nu moet doormaken, leeft de onderlinge verbondenheid weer op. „Mensen zijn erg op elkaar betrokken. Ze leven met elkaar mee.” Het traditionele beeld van een vissersdorp in klederdracht is langzaamaan verdwenen. Nog veertig tot vijftig vrouwen en twee mannen op een totale bevolking van pakweg 20.000 inwoners steken zich in klederdracht.

Niet iedereen is overtuigd van de gemeenschapszin van de Volendammers. In het stadskantoor van Volendam, de eerste dagen van dit jaar het brandpunt van de Nederlandse media, heeft de 70-jarige A. van Woensel net het condoleanceregister getekend.

„Natuurlijk is er door de vele familiebanden onderlinge verbondenheid, maar de verhalen over een hechte gemeenschap moet je met een grote korrel zout nemen”, zegt Van Woensel, die dik 25 jaar geleden in Volendam kwam wonen. „Ook hier zijn families die geen woord met elkaar wisselen. Ook hier vegen ze vaak alleen hun eigen straatje of steegje schoon. Als de Volendammers je niet zien zitten, kun je een probleem hebben.”

Geloofsleven
Het overwegend rooms-katholieke dorp is kerkelijk wel eens meelevender geweest. De oudere generatie kent de „puurheid van het geloof”, tekent pastoor Berkhout aan. „Ik heb daar ontroerende verhalen over gehoord. Vissers die vertelden over het kruis op de Vincentiuskerk. Bij nacht en ontij hielden ze dat kruis in de gaten. Als baken in zee. Als veilige haven. Als je oude foto's ziet, dan proef je iets van die puurheid, van genade. Bij mijn eerste Kerst in Volendam, in 1995, vertelde ik in de kerk over het geloofsleven van die oudere vissers. Het was doodstil in de kerk.”

Het verdriet de pastoor dat Volendammers anno nu de kerkgang doorgaans beperken tot de „belangrijke levensmomenten” als doop en huwelijk. „Het is arm als je de kerk alleen dáárvoor nodig hebt. De verbondenheid zou er ieder weekend moeten zijn. Dat is niet zo. De kerkgang in Volendam is los. Zolang het je goed gaat, heb je de kerk niet nodig. Volendam is een rijk volk. De paarse cultuur van alles moet kunnen leeft ook hier.”

Toch zal de Volendammer zijn geloofsovertuiging niet gauw helemaal vaarwel zeggen, betoogt Joka van Brakel. „In de kerk trouwen, dat is voor de Volendammers pas echt trouwen. Het gemeentehuis is een formaliteit. Ook in tentoonstellingen in het museum neemt de godsdienst altijd een grote plaats in. We openen binnenkort een nieuwe expositie. Daar in de hoek is te zien hoe meneer pastoor een zieke bedient. Dat hóórt erbij.”

Omslag
De ramp zorgt wellicht voor een omslag, zegt pastoor Berkhout. Zoekend naar woorden: „Het geloof zit hier toch in de genen. Het vormt de ziel van het dorp. Misschien zorgt de diepe crisis die het dorp nu doormaakt voor een herontdekking van de kerk. Ook bij jongeren.”

De enorme belangstelling van de Volendammers bij de uitvaarten van de slachtoffers heeft indruk gemaakt op de pastoor. „De verbondenheid en het meeleven is groot. Dat is typerend voor Volendammers. Ze zeggen dat ze nuchter zijn, maar ze zijn het niet. Het is een emotioneel volkje.”

Ook in de geest van de pastoor nestelt de nieuwjaarsdagtragedie zich dag en nacht. Hij slaapt slecht. „Ik word haast iedere nacht wel een keer wakker. Dan komt alles terug. Als in een carrousel. De condeleancebezoeken, de uitvaarten, de trieste verhalen. De ramp staat in onze zielen gegrift.”

Ramen lappen
Tekenend voor het oude vissersdorp is volgens Joka van Brakel het relatief grote aantal vrijwilligers. „Vijf jaar geleden hebben we een stuk bij het museum aangebouwd. Volledig met onbetaalde krachten. Van timmerman en architect tot grote aannemers. Als een Volendammer ergens trots op, dan steunt hij het voor honderd procent.”

Het museum telt zeker zestig vrijwilligers. Elke week komen er vijftien koper poetsen en ramen lappen. Eén keer per jaar krijgen ze daarvoor een uitstapje. En een banketletter met sinterklaas. Dat is alles.

De dorpelingen zijn vrijgevig, merkt pastoor Berkhout op. „We hebben hier een collecte gehouden voor de restauratie van de Vincentiuskerk. Op één avond kwam er 2 miljoen binnen.”

Volendammers zijn een bedrijvig volk. Menigeen is actief in de bouw en de industrie. Ook de horeca brengt een forse duit in het laatje. Enkele tientallen Volendammers verdienen hun brood nog op het IJsselmeer, veelal door middel van fuikenvisserij op paling en spiering.

In de vrije tijd zit de Volendammer niet stil. Zo telt het dorp diverse koren en theaterverenigingen. Zanger Jantje Smit is landelijk bekend. Voor velen is voetbalclub FC Volendam de plaatselijke trots. De skyline van Volendam bestaat behalve uit twee kerktorens, een handvol huizen en een molen uit vier lichtmasten van de voetbalclub.

Uitgaansleven
In de weekenden verplaatsen jongeren zich in grote getale naar de dijk met z'n vele kroegen en restaurants. Volendammers gaan uit in Volendam. Alleen voor de bioscoop rijden ze naar Amsterdam. Het plaatselijke uitgaansleven is „ver doorgeschoten”, zegt Joka van Brakel van het museum. „Jongeren zoeken in de weekenden bars en kroegen op. Massaal. Of ze gaan naar de kermis. Er is elke week kermis”, zegt ze, doelend op de weekmarkt met braderie. Ze zijn financieel in staat om het te doen. Door de welvaart beschikken jongeren over veel geld. Dat was vroeger heel anders.”

Gelukkig is de beheerder van het Volendams museum met deze uitgaanscultuur allerminst. „Dit is niet gezond.” Toch valt het aantal ontsporingen mee, beweert ze. „Jongeren komen lopend naar de dijk en keren lopend terug. Als ze niet meer kunnen lopen, nemen ze een taxi. Al zie je ze natuurlijk best wel eens lallend en brallend op straat.”

Zangerig
Wat de Volendammers in ieder geval bindt, is de taal. Na anderhalf woord hoort een Volendammer of je van het dorp komt, of niet. Beetje zangerig, beetje zwierig. „Schei toch uit”, met langgerekte ei.

Ze zijn soms wat rauw in de omgang, zegt Van Woensel, zelf jarenlang werkzaam geweest bij de marine. „De vrouwen mogen ze wel wat netter bejegenen. Deurtje voor ze open houden en zo. Ik zit daar niet zo mee, ik ben wel wat gewend, maar mijn vrouw vindt dat niet zo prettig. Typerend is ook het verkeersgedrag van menigeen in het dorp. Op de stoep parkeren, alles mag. Als ze van rechts komen, dan komen ze van rechts. Pas wilde een jongen op een rotonde me haast aanvliegen. Maar natuurlijk zijn dat uitzonderingen. Je kunt alle Volendammers niet over één kam scheren.”

Jaap Schilder, directeur van de Stichting Club- en Buurthuiswerk Volendam, beaamt dat de Volendammers af en toe „wat grof” in de omgang zijn. „Gesprekstherapie hebben ze hier niet uitgevonden. Die grofheid moet je als buitenstaander niet willen begrijpen. Volendammers kunnen flink sarcastisch zijn. Als je ze tegen elkaar hoort schelden, lijkt het alsof ze elkaar de hersens inslaan. Maar dat is slechts schijn. Een Volendammer overdrijft graag. Ze zeggen gerust 5000 als ze vijf bedoelen.”

Afschuw
Wat de Volendammers dezer dagen ook met elkaar lijken te delen, is hun afkeer van opdringerige media. „Ongelofelijk, hoe onbeschoft sommige fotografen zijn”, fulmineert een begrafenismedewerker in het stafkantoortje van buurthuis Pius X, waar honderden jongelui deze weken troost bij elkaar zoeken. „Een fotograaf van een weekblad stond op het altaar foto's te maken. Dat vind ik wel zó grof. En die cameramensen die ineens achter een auto wegduiken en een begrafenisstoet van voren filmen. Ik word er misselijk van.”

Volendam blijft met de brokken zitten. Als de jachtigheid is verdwenen, de fotografen hun biezen hebben gepakt, de camera's uit het straatbeeld zijn – dan nog zal de schaduw van de ramp door de straten dwalen. Jaar in, jaar uit. Een 24-jarige Volendamse, haar broertje is tweedegraads verbrand: „Het is niet fijn om hier te zijn. Thuis niet. En buiten ook niet.”